Unité 4: apprendre 1 tm 4 klas 1
Hoe vertaal je:
De stoel?
De stoel?
A
la chaise
B
le chaise
C
la chose
D
le chose
1 / 15
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Hoe vertaal je:
De stoel?
De stoel?
A
la chaise
B
le chaise
C
la chose
D
le chose
Slide 1 - Quiz
Goed of fout gespeld?
L´escalier
L´escalier
A
goed
B
fout
Slide 2 - Quiz
Le coin
l´armoire
la cuisine
la maison
la circulation
De hoek
De kast
de keuken
het verkeer
het huis
Slide 3 - Drag question
Hoe vertaal je:
dichtbij?
dichtbij?
A
à doite
B
à gauche
C
tout droit
D
tout près
Slide 4 - Quiz
Vertaal:
blauw
blauw
Slide 5 - Open question
Goed of fout gespeld?
bon chance!
bon chance!
A
goed
B
fout
Slide 6 - Quiz
Welk woord past in de zin?
L´arrête de bus est _______ la boulangerie.
L´arrête de bus est _______ la boulangerie.
A
troisième
B
au-dessus de
C
en face de
D
jusqu´à
Slide 7 - Quiz
Vertaal:
Zoeken
Zoeken
Slide 8 - Open question
hoe vertaal je
eigen?
eigen?
A
notre
B
ne ---- pas
C
passe
D
propre
Slide 9 - Quiz
Goed of fout gespeld?
à gouche
à gouche
A
goed
B
fout
Slide 10 - Quiz
Vertaal
oké
oké
Slide 11 - Open question
verhuizen
Slide 12 - Open question
Vertaal
naar boven gaan
naar boven gaan
Slide 13 - Open question
Welk woord past in de zin?
Ma chambre est au premier ______
Ma chambre est au premier ______
A
meuble
B
étage
C
pièce
D
garage
Slide 14 - Quiz
Wat betekent
dommage?
dommage?
