23-9 spelling

programma
spelling werkwoorden blz 174 t/m 177
uitleg blz 178 t/m 183: je moet de werkwoorden goed kunnen spellen. Niet de vorm benoemen!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

programma
spelling werkwoorden blz 174 t/m 177
uitleg blz 178 t/m 183: je moet de werkwoorden goed kunnen spellen. Niet de vorm benoemen!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Persoonsvorm
Lees de zin
Onderstreep de PV's

theorie blz 178, 179 en 181 bekijken
Beheers je dit? Enkele vragen




Slide 3 - Slide

Hij (binden) het touw stevig vast
A
bindt
B
bind
C
bint
D
bin

Slide 4 - Quiz

Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt

Slide 5 - Quiz

Als je (lijden) aan hartklachten, (aanraden) ik je aan rustig te wachten.
A
lijd - raat
B
lijdt- raad
C
lijd - raat
D
lijdt - raadt

Slide 6 - Quiz

Wanneer het licht (branden), is de kans groot dat er nog een trein langs (rijden)
A
brandt-rijdt
B
brand-rijd
C
brandt-rijd
D
brand-rijdt

Slide 7 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 8 - Quiz

Toen men hem (vragen) wat hij (gaan) doen, (antwoorden) hij, dat hij dat nog niet (weten).
A
vraagde - ging - antwoorde - weette
B
vroeg - ging - antwoorde - wist
C
vroeg - ging - antwoordde - wist
D
vraagde - ging - antwoorde -wist

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: e-mailen
A
emailde
B
emaildde
C
e-mailde
D
e-maildde

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 11 - Quiz

aan het werk
Kijk het huiswerk na
M blz 179 t/m 180 : 4, 5, 6 en 7
M blz 182, 183 : 1, 2, Keuze 3 of 7

Slide 12 - Slide

programma les 2
Voorlezen (filmpje) : boeken uitdelen
korte uitleg (hen hun)
Oefentoetsje werkwoordspelling
Huiswerk afmaken

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
Het mv werkt mee aan het o, wg en lv. Als het zinsdeel begint met aan/voor en je kunt dit voorzetsel weglaten. 

Slide 16 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 17 - Slide


                         Uit Ta!ent: meewerkend    voorwerp

Slide 18 - Slide

Oefentoets
Klaar?
huiswerk maken. Volgende les af

formuleren
spelling
Blz 156 t/m 158 M opdr 1 t/m 8 (vraag 1 t/m 3)
Eventueel extra opdrachten
M blz 179 t/m 180 : 4, 5, 6 en 7
 
M blz 182, 183 : 1, 2, Keuze 3 of 7

Slide 19 - Slide