Unit 1 & 2 All Right Max 3G

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Translate to Dutch:
To attend

1. volgens
2. deelnemen aan
3. leiden
4. begrijpen

Translate to Dutch:
To keep a straight face

1. woordspeling
2. lachen
3. jezelf vermommen
4. niet lachen

Translate to Dutch:
To giggle

1. lachen
2. grap
3. gelach
4. giechelen

Translate to Dutch:
Affordable

1. betaalbaar
2. vrijstaand
3. leeg
4. vermakelijk

Translate to Dutch:
Owner

1. verwachten
2. huurder
3. eigenaar
4. bezitten

Translate to Dutch:
Cosy

Translate to Dutch:
Jet black

Translate to English:
Bewijzen

Translate to English:
Ongelooflijk

Translate to English:
Boosaardig

Translate to English:
Vreemd

Welke regel gebruik je bij de Present Simple?

Wat is de shit-regel?

Dit gebruik je als iets nu bezig is...

1. Present Simple
2. Present Continuous
3. Past Simple
4. Present Perfect

Hoe maak je de Past Simple?
(regelmatig werkwoord)

Hoe maak je de Present Perfect?

Als iets in het verleden begonnen is, maar nog niet is afgelopen, gebruik je de...

1. Present Simple
2. Present Continuous
3. Past Simple
4. Present Perfect

Match the tenses with the verbs

Present simple

Present continuous

Past simple

Present Perfect

has booked

booked

books

is booking

8B SB ex. 2

Vul de juiste prepositions in:
I'm sitting ... the couch.

1. On
2. At
3. Above
4. Around

Vul de juiste prepositions in:
She puts her arms ... her friend.

1. At
2. Around
3. Above
4. Between

Vul de juiste prepositions in:
He is waiting ... the bus stop.

1. In
2. On
3. At
4. Under

Wanneer gebruik je een intensifier?

1. Om een woord aan te vullen
2. Om een woord te versterken
3. In de verleden tijd
4. Om aan te geven waar iets is

Choose the correct translation:
Angle

1. Genie
2. Engel
3. Hoek
4. Lijst

Choose the correct translation:
Masterpiece

1. Muurschildering
2. Compositie
3. Gedicht
4. Meesterwerk

Choose the correct translation:
Krijt

1. Clay
2. Crayon
3. Tile
4. Sign

Choose the correct translation:
Op de voorgrond

1. On the foreground
2. In front of
3. At the top
4. To be sure

Choose the correct translation:
Eerstehulpverlener

1. Paramedic
2. Medic
3. Customs agent
4. Rescue team

Translate to Dutch:
Memorial

Translate to Dutch:
Air force

Translate to Dutch:
Troops

Wat zijn linking words?

1. Voorzetsels
2. Voornaamwoorden
3. Voegwoorden
4. Lidwoorden

Wanneer gebruik je linking words?

Welke relative pronouns zijn er?

1. who what where now
2. who which how that
3. who which that whose
4. who that where why

Whose

Which

Who

Dieren / dingen / personen

Dieren / dingen

Personen

Hoe zeg je:
Geen paniek.

Hoe zeg je:
Ben je gewond?

Hoe zeg je:
Ik ben verdwaald.

Hoe zeg je:
Het heeft zwarte en gele strepen.

Hoe zeg je:
Kunt u me meer vertellen over de kamer?

Hoe zeg je:
Ik ben zo bij u terug.

Hoe zeg je:
Heel erg bedankt.

Ik begrijp voldoende van de lesstof om de toets te kunnen maken.

1. Ja
2. Nee
3. Bijna
4. Weet ik niet