What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
26/4 Verwijswoorden
Verwijswoorden
Uitleg
Zelfstandig aan het werk
Afsluiting
1 / 11
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
This lesson contains
11 slides
, with
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Verwijswoorden
Uitleg
Zelfstandig aan het werk
Afsluiting
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Ik kan de verwijswoorden die, deze, dit en dat goed gebruik.
Ik kan de verwijswoorden hun en zij goed gebruiken.
Ik kan met wie en waarmee juist gebruiken.
Ik kan verwijswoorden herkennen in een zin en weten waar ze naar verwijzen in een zin/alinea
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Verwijswoorden
Verwijswoorden
:
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Soms zelfs naar een hele zin.
Slide 4 - Slide
Antecedent en verwijswoord
De
discotheek
heeft al
haar
sponsors uitgenodigd voor een danceparty.
Antecedent = de discotheek
haar = verwijswoord
Antecedent: personen, dingen, plaatsen, tijdstippen.
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden
Met een
verwijswoord
kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen we dus aangeven met verwijswoorden.
Hij, ze, zij, het, hem, haar, zijn, hun, deze, die, dat, dit.
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
he
t
-woorden (onzijdig)
het, zijn
da
t
, di
t
d
e
-woorden (mannelijk)
hij, hem
di
e
, dez
e
d
e
-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
di
e
, dez
e
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 7 - Slide
Verwijswoorden
Zij:
- gebruik je als onderwerp.
Zij hebben een boek gekregen.
Hun:
- direct achter hun staat een bezit.
- als het een meewerkend voorwerp is, dus aan hun of voor hun.
Het is hun boek.
Ik geef aan hun een boek.
Slide 8 - Slide
Waarmee/met wie
Je kunt met het woord 'wie' verwijzen naar een persoon.
Dat is Janine, het meisje
met wie
ik bevriend ben.
Dat is de schilder
door wie
Van Gogh werd geinspireerd.
Slide 9 - Slide
Waarmee/ met wie
Naar een dier of een ding verwijs je met waarmee, waarvoor, waartegen etc..
Dat is het paard waarvoor ik bang ben. Dat is de tafel waartegen ik mijn been stootte.
Slide 10 - Slide
Aan de slag
Wat: maak de opdrachten op papier.
Opdracht 1 tm 4 pagina 109
Slide 11 - Slide
More lessons like this
26/4 Verwijswoorden
17 days ago
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
26/4 Verwijswoorden
18 days ago
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
26/4 Verwijswoorden
15 days ago
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
26/4 Verwijswoorden
May 2024
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
26/4 Verwijswoorden
April 2024
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Verwijswoorden
March 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
26/4 Verwijswoorden
November 2024
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Verwijswoorden
January 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3