Les 8: Quiz

Welkom
1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

H5 Monniken en ridders
QUIZ
  §5.1 , §5.2 en §5.3

Slide 2 - Slide

Over welk tijdvak hebben we het afgelopen periode gehad?
A
Tijd van de Grieken en Romeinen
B
Tijd van de Jagers en de Boeren
C
Tijd van de Steden en Staten
D
Tijd van de Monniken en Ridders

Slide 3 - Quiz

Welke jaartallen horen bij het tijdvak Monniken en Ridders?
A
500 n.C. - 1000 n.C.
B
473 n.C. - 1000 n.C.
C
473 n.C. - 978 n.C.
D
500 n.C. - 750 n.C.

Slide 4 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenheer trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
De man helemaal links op de afbeelding is Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
Boeren krijgen bescherming van de heer en daarvoor in de plaats moeten zij herendiensten doen.
B
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
C
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
D
De heer heeft een kasteel waar burgers komen schuilen als er gevaar is.

Slide 6 - Quiz

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan achterleenmannen.
B
De leenman mag gebruik maken van een stuk grond van de leenheer.
C
Een leenman moet zijn leenheren beschermen.
D
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.

Slide 7 - Quiz

1. Karel de Grote woonde in Duitsland.
2. Hij hoorde bij de Franken.
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 en fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 8 - Quiz

1. Karel werd in 900 koning
2. Karel werd ook tot keizer gekroond.
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 en fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 9 - Quiz

Karel de Grote gebruikte zijn leger om
A
om op zijn kinderen te passen
B
zijn post rond te brengen
C
bewapende mannen op te tillen
D
oorlogen te winnen

Slide 10 - Quiz

Voor zijn ridders was Karel de Grote de leenheer.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Een leenman splitste vaak zijn land weer in kleinere stukken land in leen aan lagere edelen.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

1. Het leenstelsel zorgde voor onrust in het land.
2. In 814 stierf Karel de Grote.
A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
1 is goed en 2 en fout
D
1 is fout en 2 is goed

Slide 13 - Quiz

Wat is geen oorzaak voor de onveiligheid in Europa in de 9e en 10e eeuw?
A
De politieke verdeeldheid
B
De aanvallen van de Vikingen
C
De zwakke koningen
D
Struikrovers

Slide 14 - Quiz

Hoe verspreidde het christendom niet door Nederland?
A
Van dorp tot dorp, van streek tot streek
B
Door Geestelijken
C
Door missionarissen
D
Door de Friezen

Slide 15 - Quiz

Wat was geen kenmerk van de Friezen?
A
Ze leefden in een gebied dat nu Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Friesland en Groningen is.
B
De Friezen hadden verschillende natuurgodsdiensten
C
De Friezen hadden een monotheïstische godsdienst
D
De Friezen waren eigenzinnig en moesten niets hebben van andere godsdiensten.

Slide 16 - Quiz

Wat waren heidenen?
A
Nieuwe christenen in Nederland
B
Mensen met een natuurgodsdienst
C
Mensen met een polytheïstische godsdienst
D
leider van een groep geestelijken

Slide 17 - Quiz

Wie was Wilibrord?
A
Een aartsbisschop met als missie de Nederlanden te besturen
B
De leider van de geestelijken en missionarissen in Nederland die de Friezen moest laten bekeren.
C
De aartsbisschop van Rome die in Nederland was om met de Friezen te spreken.
D
De aartsbisschop die door de paus is gestuurd om de Friezen te laten bekeren tot het Jodendom

Slide 18 - Quiz

Welk trucje had Willibrord niet om de heidenen te overtuigen christen te worden?
A
Hij hakte alle omliggende bomen om, om zo te laten zien dat de heidense goden niet bestonden.
B
Hij vertelde mooie verhalen uit de Bijbel.
C
De Christelijke en Germaanse cultuur werd met elkaar vermengd
D
Hij verrichtte wonderen, net als Jezus.

Slide 19 - Quiz

Wat is geen kenmerk van het hofstelsel?
A
Horigen moeten voor de heer op zijn land werken.
B
Horigen mogen niet naar een ander gebied gaan (zonder toestemming).
C
In het hofstelsel geeft de heer bescherming aan zijn horigen.
D
Een horige moet trouw sferen aan zijn heer voordat hij land krijgt.

Slide 20 - Quiz

Wat is de oorzaak van het ontstaan van het hofstelsel?
A
Rijkdom van de heren
B
Onzekerheid & onveiligheid
C
Overvloed aan voedsel
D
Het leenstelsel

Slide 21 - Quiz

Wat is de betekenis van het begrip horigen?

A
Boeren die op het land van de heer voedsel verbouwden.
B
Het gebied van de heer.
C
Halfvrije boeren die hoorden bij het gebied van de heer.
D
De onvrijheid van boeren.

Slide 22 - Quiz

Wat is een verschil tussen het leenstelsel en het hofstelsel?

Bij het leenstelsel ...
A
heb je machtsverschillen en bij het hofstelsel niet.
B
gaat het over boeren en bij het hofstelsel gaat het over koningen, graven en hertogen.
C
gaat het over het bestuurlijk systeem, maar bij het hofstelsel is een economisch systeem.
D
zijn er horigen en domeinen en bij het hofstelsel zijn die er niet.

Slide 23 - Quiz

Welke afbeelding is welke stand?
1e stand
De geestelijken
De edelen
De boeren
2e stand
3e stand

Slide 24 - Drag question

Wat waren de plichten van horigen op het domein?
A
Belasting betalen en herendiensten verrichten.
B
Herendiensten verrichten en domein verlaten zonder toestemming.
C
Belasting betalen, herendiensten verrichten en domein niet verlaten zonder toestemming.
D
Alleen wonen en gebruik maken van de weiden en bossen.

Slide 25 - Quiz

Hoe zag de handel er in de tijd van de monniken en ridders eruit?

Slide 26 - Open question

Einde

Slide 27 - Slide