Paragraaf 1.1: Een nieuwe grondwet DEEL 2

Wat was het motief achter de snelle ommezwaai van Koning Willem II?
A
Hij kreeg een visioen over liberale idealen
B
Hij werd gedwongen door conservatieve leiders
C
Hij wilde een opstand en revolutie voorkomen
D
Hij dacht dat liberalisme beter was voor zijn imago
1 / 17
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat was het motief achter de snelle ommezwaai van Koning Willem II?
A
Hij kreeg een visioen over liberale idealen
B
Hij werd gedwongen door conservatieve leiders
C
Hij wilde een opstand en revolutie voorkomen
D
Hij dacht dat liberalisme beter was voor zijn imago

Slide 1 - Quiz

Wat was de invloed van het censuskiesrecht op de Nederlandse democratie?
A
Het censuskiesrecht vergrootte de stemmogelijkheden voor alle lagen van de bevolking.
B
Het censuskiesrecht werd na verloop van tijd afgeschaft.
C
Het censuskiesrecht beperkte het stemrecht tot de welgestelden.
D
Het censuskiesrecht had geen invloed op de Nederlandse democratie.

Slide 2 - Quiz

Wat is de betekenis van artikel 1 van de grondwet in Nederland?
A
Dat allen in Nederland in gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
B
Dat de koning de hoogste macht heeft.
C
Dat er in Nederland geen vrijheid van meningsuiting is.
D
Dat alle Nederlanders belasting moeten betalen.

Slide 3 - Quiz

Paragraaf 1.1: Een nieuwe grondwet
Er breken revoluties uit in Europa, waarin burgers meer inspraak eisen. Koning Willem II wordt in één nacht een liberaal en geeft Thorbecke de opdracht tot het schrijven van een nieuwe grondwet. Nederland wordt een parlementaire democratie met censuskiesrecht. 

Slide 4 - Slide

Leerdoelen 1.1
1.1A: Je kunt uitleggen op welke manier de grondwetswijziging van 1848 tot stand kwam.
1.1B: Je kunt uitleggen hoe de grondwetswijziging van 1848 ervoor zorgde dat Nederland een constitutionele monarchie met een parlementaire democratie werd.
1.1C: Je kunt uitleggen op welke manier het politieke stelsel van Nederland werkt.
1.1D: Je kunt uitleggen waarom het parlement ministers kan dwingen tot aftreden aan de hand van de Luxemburgse kwestie.

Slide 5 - Slide

Het politieke stelsel
  • Coalitie tegenover oppositie in het parlement
1.1C

Slide 6 - Slide

Taken parlement
Maken en goedkeuren van wetten
  • Recht op Amendement (TK)
  • Recht op Initiatief (TK)
Controleren van de regering
  • Recht van budget
  • Recht van interpellatie = informatieplicht
  • Recht van enquête = onderzoek

1.1C

Slide 7 - Slide

Luxemburgse kwestie
  • Willem III = hertog Luxemburg
  • Frankrijk wilde Luxemburg kopen WIII stemde in
  • Ministers hadden parlement niet ingelicht, zij keurden financiële plannen af tot ministers zouden opstappen
  • Sindsdien: minister neemt ontslag wanneer parlement dat wil
1.1D

Slide 8 - Slide

Een kamerlid wil een ingediende wet wijzigen. Hij of zij maakt gebruik van het recht op ..
A
Amendement
B
Interpellatie
C
Enquete
D
Budget

Slide 9 - Quiz

De kamer stelt een onderzoek in naar de werkomstandigheden in fabrieken. Zij maken gebruik van het recht van ..
A
Amendement
B
Initiatief
C
Enquete
D
Interpellatie

Slide 10 - Quiz

Een kamerlid vraagt aan de minister van Defensie duidelijkheid te geven over de voortgang van de aankoop van twee nieuwe onderzeeboten. Hij of zij maakt gebruik van het recht van ..
A
Initiatief
B
Interpellatie
C
Enquete
D
Budget

Slide 11 - Quiz

GroenLinks dient een wetsvoorstel in voor de invoering van rekeningrijden. Zij maken gebruik van het recht van ..
A
Initiatief
B
Interpellatie
C
Amendement
D
Budget

Slide 12 - Quiz

Sleep naar de juiste zin.
Een minister heeft ..
De gemeenteraad heeft ..
De eerste kamer heeft ..
Het parlement heeft ..
De regering heeft ..
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechtsprekende macht
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Wetgevende macht

Slide 13 - Drag question

Aan de slag!
  • Invullen leerdoelen 
  • Maken 5 opdrachten van onderwerpen die je lastig vindt

  • Afsluiten met controlevragen

Slide 14 - Slide

Welke politieke instantie in Nederland wordt gekozen via indirecte verkiezingen?
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Gemeenteraad
D
Provinciale Staten

Slide 15 - Quiz

Wat betekent 'oppositie' in de politiek?
A
Een politieke partij die neutraal blijft.
B
Een politieke partij die de regering steunt.
C
Een politieke partij die alleen lokale belangen behartigt.
D
Een politieke partij die tegen de regering is.

Slide 16 - Quiz

Welk recht gebruikte het parlement om de ministers te dwingen af te treden tijdens de Luxemburgse kwestie?
A
Veto van de koning
B
Recht van budget
C
Recht van amendement
D
Recht van interpellatie

Slide 17 - Quiz