Capítulo 2 Encantada

Capítulo 2 Encantada
voorkennis activeren:
- welke persoonlijke vragen ken je in het Spaans?. Denk hierbij aan: Hoe heet je? Waar woon je? Hoe oud ben je?
- Lee el texto de la página 15. 
- In dit hoofdstuk ga je leren zeggen, waar je woont, waar iets zich bevindt, iets kopen op de supermarkt. 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Capítulo 2 Encantada
voorkennis activeren:
- welke persoonlijke vragen ken je in het Spaans?. Denk hierbij aan: Hoe heet je? Waar woon je? Hoe oud ben je?
- Lee el texto de la página 15. 
- In dit hoofdstuk ga je leren zeggen, waar je woont, waar iets zich bevindt, iets kopen op de supermarkt. 

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
  • Lee el texto Encantada. la p. 15. Waar gaat de tekst over?
  • Aprender palabras. la p. 21 del libro de texto
  • De eerste 4 woorden in je woordenlijst zijn: vivir, trabajar, ir de compras en Buscar zijn 4 werkwoorden in het Spaans. We gaan leren hoe jij deze werkwoorden vervoegt.
  • Buscar & Trabajar zijn regelmatig. Dat betekent dat jij ze op dezelfde manier vervoegt. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

jij woont
A
tú vives
B
yo vivo
C
nsootros vivimos
D
vovostros vivís

Slide 4 - Quiz

ik woon
A
vives
B
vivimos
C
vivo
D
viven

Slide 5 - Quiz

zij woont
A
tú vives
B
yo vivo
C
nosotros vivimos
D
ella vive

Slide 6 - Quiz

Vertaal naar het Spaans:
Zij woont in Breda

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wij werken
A
nosotros trabajamos
B
ellos trabajan
C
él trabaja
D
yo trabajo

Slide 9 - Quiz

ik werk
A
ella trabaja
B
nosotros trabajamos
C
yo trabajo
D
tú trabajas

Slide 10 - Quiz

jij werkt
A
él trabaja
B
tú trabajas
C
yo trabajo
D
nosotros trabajamos

Slide 11 - Quiz

Jij werkt

Slide 12 - Open question

Buscar
  • Buscar betekent zoeken. Het werkwoord Buscar is regelmatig zoals het werkwoord Trabajar.
  • Wat betekent dit? dat je het werkwoord Buscar op dezelfde manier vervoegt  als het werkwoord Trabajar. 
  • Stam= Busc
  • Busco= ik zoek. Busca= jij zoekt

Slide 13 - Slide

ik zoek

Slide 14 - Open question

zij zoeken

Slide 15 - Open question

wij zoeken

Slide 16 - Open question

ir de compras
  • Het werkwoord ir betekent gaan. in combinatie met de compras betekent gaan winkelen. 
  • Voy de compras= ik ga winkelen
  • Tú vas de compras= jij gaat winkelen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

ik ga winkelen
A
vamos de compras
B
voy de compras
C
van de compras
D
vas de compras

Slide 19 - Quiz

vamos
A
wij gaan
B
jullie gaan
C
zij gaan
D
jij gaat

Slide 20 - Quiz

zij gaat
A
él va
B
ella va
C
ellos van
D
ellas van

Slide 21 - Quiz

¿Vais mañana al supermercado?
A
Gaan we morgen naar de supermarkt?
B
Ga je morgen naar de supermarkt?
C
Gaan jullie morgen naar de supermarkt?
D
Gaan zij morgen naar de supermarkt?

Slide 22 - Quiz