5.7 grammatica 1MK

1MK2
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1MK2

Slide 1 - Slide

Planning
  1. 8 minuten lezen
  2. lesdoelen
  3. Theorie
  4. Aan de slag

Slide 2 - Slide

timer
8:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert de woordsoorten persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord benoemen;
  • Je leert het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord goed gebruiken.

Slide 4 - Slide

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?
A
Dieren
B
Iemand
C
Auto's
D
Fietsen

Slide 5 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
Ik houd van chocola.
A
Ik
B
Houd
C
Van
D
Chocola

Slide 6 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
Houden jullie ook van chocola?
A
Houden
B
Jullie
C
Ook
D
Chocola

Slide 7 - Quiz

Naast dat het PSV naar iemand verwijst. Verwijst het naar nog iets.
A
Het weer
B
De auto
C
Iets
D
Werkwoorden

Slide 8 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
Ik vind ze supermooi!
A
Ik
B
Vind
C
Ze
D
supermooi

Slide 9 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
ik heb hem nodig
A
Nodig
B
Hem
C
Heb
D
Ik

Slide 10 - Quiz

Theorie
Een persoonlijk voornaamwoord (psv) verwijst naar iemand in het enkelvoud of meervoud:
Ik houd van chocola. Houden jullie ook van chocola?
Mijn vader is dol op koken. In het weekend staat hij uren in de keuken. Wij helpen hem daar vaak bij.

Slide 11 - Slide

Theorie
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets in het enkelvoud of meervoud:
Heb je de nieuwe sneakers van Fenna gezien? Ik vind ze supermooi!
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig.

Slide 12 - Slide

Kan het PSV het onderwerp in de zin zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
Ik heb zin in het weekend
A
Heb
B
Ik
C
Zin
D
In

Slide 14 - Quiz

Wat is het PSV in de zin:
Gaan jullie ook naar dat feest?
A
Jullie
B
Gaan
C
Dat
D
Feest

Slide 15 - Quiz

PSV onderwerp
PSV geen onderwerp
Ik
Mij
Hij
Haar
Ons
Wij

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Slide

Theorie
Als een persoonlijk voornaamwoord geen onderwerp is, heeft het meestal een andere vorm:
Gaat Erik ook naar dat feest? Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school. We zullen haar missen.
Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken? Spreken we dan bij ons af?

Slide 18 - Slide

PSV onderwerp
PSV geen onderwerp
Ik
Mij, me
jij, je/ u
jou, je/u
hij, zij, ze, het
hem, haar, het
wij, we
ons
jullie, u
jullie, u

Slide 19 - Slide

Paragraaf 5.7
Maken opdrachten: 1 t/m 8

Slide 20 - Slide