3.2 Enzymen

herhaling 3.1 chemie in de cel
 Het geheel van chemische omzettingsprocessen in een organisme is de stofwisseling, ook wel metabolisme genoemd.

a Geef twee kenmerken van anorganische stoffen en twee voorbeelden van organische stoffen

b Geef een voorbeeld van een omzettingsproces waarbij een organische stof wordt gevormd.

c Leg uit of verklaar waarom een anorganische stof weinig energie bevat en een organische stof veel meer energie kan bevatten.

1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

herhaling 3.1 chemie in de cel
 Het geheel van chemische omzettingsprocessen in een organisme is de stofwisseling, ook wel metabolisme genoemd.

a Geef twee kenmerken van anorganische stoffen en twee voorbeelden van organische stoffen

b Geef een voorbeeld van een omzettingsproces waarbij een organische stof wordt gevormd.

c Leg uit of verklaar waarom een anorganische stof weinig energie bevat en een organische stof veel meer energie kan bevatten.

Slide 1 - Slide

nog eentje
Zowel autotrofe- als heterotrofe organismen hebben een stofwisselingsproces dat voortgezette assimilatie wordt genoemd.

 
-Leg uit wat daarmee wordt bedoeld en geef twee bouwstoffen en twee brandstoffen die in dit stofwisselingsproces kunnen worden gevormd.

Slide 2 - Slide

BiNaS 67L
a acetylgroepdrager
HS-co-enzym A is een organische molecuul dat bestaat uit één monosacharide ribose waaraan de base adenine en drie fosfaatgroepen zijn gebonden . Er is één energierijke binding waarmee co-enzym A in de cel wordt gebruikt voor het katalyseren van enzymatische reacties. Door de concentratie van co-enzym A te variëren kan het gebruikt worden als aan-uit schakelaar van enzymatische reacties of reacties vertragen of versnellen.
b energiedragers
NAD+ heeft naast nicotinamide en de base adenine aan het monosacharine ribose een -OH groep.
NADP+ heeft hier een fosfaatgroep.
ATP bezit aan het monosacharine ribose een base adenine en drie (tri-) fosfaatgroepen. Door de reactie met water levert de afsplitsing van de eerste fosfaatgroep 31 kJ/mol aan chemische energie (ADP) en levert de tweede afsplitsing 15 k/molJ. AMP resteert.
c signaaldragers
cyclisch AMP gedraagt zich in de cel als second messenger. Kijk nog eens naar afb. 5 van bs2 in Regeling.  Hormonen zoals glucagon en adrenaline kunnen niet door het celmembraan (waarom niet?) en hebben hun werking in de cel door cAMP. Hierdoor komt een cascade op gang waardoor o.a. in spieren extra glucose en ATP wordt gevormd.

Slide 3 - Slide

3.2 Enzymen

Slide 4 - Slide

leerdoelen
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 5 - Slide

wat weet je nog van enzymen?

Slide 6 - Mind map

Co-enzym
Hoe zag co-enzym A er ook alweer uit?

Slide 7 - Slide

Enzymen
  • Het zijn eiwitten
  • Naam: naam van substraat + ase
  • Ze versnellen een proces, worden daarbij niet gebruikt (biokatalysatoren)
  • Ze zijn substraat-specifiek
  • De activeringsenergie gaat omlaag: er is minder energie nodig om de reactie te laten verlopen.

Slide 8 - Slide

Enzymen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

invloed enzym op activeringsenergie

Slide 12 - Slide

Welke van de volgende beweringen over enzymen is juist?
A
Enzymen verliezen een deel van hun activiteit als hun structuur verstoord is.
B
Enzymen verlagen de activeringsenergie die nodig is om een reactie op gang te brengen.
C
Enzymen zijn in staat veel verschillende stoffen af te breken.
D
Een enzym is maar één keer actief en wordt dan vernietigd.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 14 - Quiz

leerdoelen
Check
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven 


en nu ...  

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 15 - Slide

Enzymactiviteit
= de hoeveelheid substraat die wordt omgezet per tijdseenheid

De werking hangt o.a. af van het pH, de temperatuur, de substraatconcentratie, de enzymconcentratie en de aanwezigheid van activatoren en remstoffen

Slide 16 - Slide

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 17 - Quiz

optimumkromme
De relatie tussen een factor en reactiesnelheid 

Optimum: waarde van de factor waarbij reactiesnelheid hoogst is 
Maximum: hoogste waarde van de factor waarbij reactie mogelijk is

Slide 18 - Slide

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 19 - Quiz

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Optimumkromme substraatconcentratie- enzymactiviteit
X: er treedt verzadiging op, de enzymactiviteit blijft hetzelfde 

Slide 22 - Slide

Optimumkromme 
temperatuur-enzymactiviteit

Slide 23 - Slide

Een enzym is een eiwit






  • Denaturatie

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Optimumkromme pH-enzymactiviteit 
Schade aan het enzym is meestal niet reversibel omdat het actieve centrum vervormd!

Slide 26 - Slide

Activatoren en remmers
  • activator: de enzymactiviteit wordt hierdoor verhoogd.
  • remstof: de enzymactiviteit wordt hierdoor verlaagd (meestal onomkeerbaar)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Remming (met negatieve terugkoppeling)

Slide 29 - Slide

Voor de teruggang van de koraalriffen worden diverse oorzaken genoemd. Door het broeikaseffect is de temperatuur van het water hoger dan de optimumtemperatuur. De verstoring van de fotosynthese zou veroorzaakt kunnen worden doordat de betrokken enzymen niet meer optimaal werken. Waardoor vermindert enzymwerking als de temperatuur hoger is dan de optimumtemperatuur?
A
omdat enzymen dan minder snel werken
B
omdat je enzymen altijd moet bewaren bij -20 graden
C
omdat er meer enzymen denatureren bij hogere temperatuur
D
omdat enzymen alleen werken bij de optimumtemperatuur

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Aan de slag!
  • Lezen paragraaf 3.2 ‘Enzymen’
  • Maak opdrachten volgens studiewijzer


Slide 33 - Slide