werkwoordspelling les 7: voegwoorden en samengestelde zinnen

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 7: voegwoorden (in samengestelde zinnen)

Bijles Nederlands
 P1 2020-2021
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 7: voegwoorden (in samengestelde zinnen)

Bijles Nederlands
 P1 2020-2021

Slide 1 - Slide

Dankzij de vorige les...

... weet je hoe je de persoonsvormen in een samengestelde zin kunt vinden (welke regel je gebruikt).

Slide 2 - Slide

Vooruitblik - Na deze les...

... weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze herkennen in de zin.

... kun je alle persoonsvormen, alle onderwerpen en alle voegwoorden opschrijven die in iedere samengestelde zin voorkomen.

Slide 3 - Slide

Weet je nog? Beantwoord onderstaande vraag.

Enkelvoudig of samengesteld?
Ik zou wel willen komen, echter heb ik geen tijd.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 4 - Quiz

Voegwoorden 

Slide 5 - Slide

Voegwoorden 
Verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 
  • twee woorden -> pizza of hamburger
  • twee woordgroepen -> de zware training en de spannende wedstrijd 
  • twee zinnen -> We willen weer naar het strand als het mooi weer is. 

Slide 6 - Slide

Twee soorten voegwoorden 
Nevenschikkende voegwoorden (ns. vgw) verbinden meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen. 
Oftewel: groepen die aan elkaar gelijk zijn! 

Er zijn vijf nevenschikkende voegwoorden:
dus, en, maar, of en want.  

Slide 7 - Slide

Twee soorten voegwoorden 
Onderschikkende voegwoorden (os. vgw) verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin. 
Oftewel: groepen die ongelijk aan elkaar zijn!
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…

Slide 8 - Slide

Voorbeelden 
{hoofdzin Lars kan goed koken}, maar {hoofdzin zijn zus Jiska bakt er niets van.} 

{hoofdzin Pak je een paraplu (bijzin voordat je naar buiten gaat)}? 

Slide 9 - Slide

Wat zijn de voegwoorden uit de  zinnen op slide 11 t/m 14?

Slide 10 - Slide

De vader van Rory moedigt haar aan, terwijl ze probeert te scoren.
A
aan
B
probeert
C
terwijl
D
moedigt

Slide 11 - Quiz

Toen ik mijn iPhone liet vallen, zat er een flinke barst in.
A
toen
B
zat
C
vallen
D
in

Slide 12 - Quiz

Arthur had niet geleerd voor de toets, dus hij gokte de antwoorden.
A
niet
B
had
C
gokte
D
dus

Slide 13 - Quiz

Voordat Sam de deur uitging, pakte zij nog snel haar telefoon en zonnebril.
A
pakte
B
voordat
C
nog
D
uitging

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste voegwoorden in op de stippellijn. Maak slide 16 t/m 21.

Slide 15 - Slide

Helaas zul je de schade zelf moeten betalen, ... je hiervoor verzekerd bent.
A
want
B
tenzij
C
zodat
D
hoewel

Slide 16 - Quiz

Indy doet mee met de jaarlijkse playbackshow, ... ze geen talent heeft.
A
of
B
zodat
C
maar
D
hoewel

Slide 17 - Quiz

... je onder de zestien bent, heb je toestemming van je ouders nodig.
A
mits
B
als
C
zodat
D
of

Slide 18 - Quiz

De kapper ergerde zich groen ... geel, ... de klant bleef klagen over zijn kapsel.
A
of, want
B
of, maar
C
en, want
D
en, maar

Slide 19 - Quiz

De wintersportvakantie is altijd erg duur, ... we slaan dit jaar een keertje over.
A
toen
B
als
C
want
D
dus

Slide 20 - Quiz

De kickbokser zal zijn tegenspeler zeker verslaan, ... hijzelf helemaal fit is.
A
zodat
B
of
C
mits
D
toen

Slide 21 - Quiz

Hoe pak ik nevengeschikt voegwoord (ns. vgw) en ondergeschikt voegwoord (os. vgw) aan? 

  1. zoek de persoonsvormen 
  2. kijk of je te maken hebt met een hoofdzin +hoofdzin of hoofdzin + bijzin
  3. Hoofdzin +hoofdzin -> nevenschikkend 
  4. Hoofdzin +bijzin  -> onderschikkend 

Slide 22 - Slide

Geef van de volgende voegwoorden aan of het nevenschikkende- (ns. vgw) of onderschikkende voegwoorden (os. vgw) zijn.

Maak slide 24 t/m 27.

Slide 23 - Slide

"Doordat" het vanmorgen mistte, ontstonden er lange files op de weg.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 24 - Quiz

"Als" je je bedenkt, kun je altijd nog later naar het feestje van Lotte komen.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 25 - Quiz

De crimineel werd hardhandig aangepakt, "opdat" hij zijn leven zou beteren.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 26 - Quiz

Maartje is avontuurlijk ingesteld, "dus" met haar hoef je je niet te vervelen.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 27 - Quiz

Persoonsvormen, onderwerpen, voegwoorden
Op de volgende slides volgt een aantal zinnen waarin je het volgende moet doen: Schrijf alle persoonsvormen, alle onderwerpen en alle voegwoorden op die in iedere samengestelde zin voorkomen. 


Voorbeeld: Wij willen voetballen, maar zij tennissen en hockeyen liever. 
     PV = willen, tennissen, hockeyen
     Ond = wij, zij
     Vw = maar, en

Slide 28 - Slide

Noteer alle persoonsvormen, onderwerpen en voegwoorden.

1. Al mijn vrienden zijn al verliefd, maar ik moet de ware nog ontmoeten!

Slide 29 - Open question

Noteer alle persoonsvormen, onderwerpen en voegwoorden.

2. Het is beter om niet te veel vlees te eten, want de schade voor het milieu schijnt enorm te zijn.

Slide 30 - Open question

Noteer alle persoonsvormen, onderwerpen en voegwoorden.

3. Ik dacht dat de verliezende finalisten van 2010 zich voor het WK van 2018 wel zouden kwalificeren!

Slide 31 - Open question

Noteer alle persoonsvormen, onderwerpen en voegwoorden. 4. Omdat mijn overburen en hun kinderen last van lawaai hebben, mogen mijn zusje en ik nu na tien uur ‘s avonds niet meer naar buiten gaan.

Slide 32 - Open question

Noteer alle persoonsvormen, onderwerpen en voegwoorden.

5. Help me overeind of ga ergens hulp voor me zoeken!

Slide 33 - Open question

Einde les

Slide 34 - Slide