Havo 4 Verwijswoorden

Verwijswoorden (H4 SDO)
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verwijswoorden (H4 SDO)

Slide 1 - Slide

Theorie
Je moet altijd het juiste verwijswoord kiezen
Het moet duidelijk zijn waar het verwijswoord naar verwijst

Slide 2 - Slide

juist verwijzen
Om de fout te vinden, zoek je het antecedent. Dat is het woord waar het verwijswoord naar verwijst.

Het meisje is haar tas kwijt.
De jongen weet niet waar de tas van zijn vriendin is.


Slide 3 - Slide

antecedent

mannelijk de-woord

vrouwelijk de-woord

het-woord onzijdig

meervoudige 
zelfstandige 
naamwoorden
pers. vnw

hij, hem

zij, ze (ze voor niet-personen!)

het

onderwerp: zij, ze
lijdend voorwerp: hen
na voorzetsel altijd: hen
meewerkend voorwerp zonder voorzetsel: hun
bez. vnw.

zijn, z'n

haar, d'r

zijn, z'n

hun
aanw. vnw

deze, die

deze, die

dit, dat

deze, die
Tbetr. vnw

die

die

dat

die
Als je verwijzen moeilijk vindt, dan leer je dit schemaatje uit je hoofd.

Slide 4 - Slide

Onzijdige woorden
  • Alle het-woorden
  • Alle namen van landen
  • Alle namen van steden
  • Alle namen van clubs
  • Alle verkleinwoorden

Slide 5 - Slide

Vrouwelijke woorden
  • Alle vrouwelijke personen en dieren (ook verkleinwoorden)
  • de-woorden met de volgende uitgangen zijn vaak vrouwelijk:
  •  heid
  • nis
  • ing
  • st
  • schap
  • te
  • de
  • ie
  • ij
  • iek
  • theek
  • teit
  • uur

Slide 6 - Slide

Mannelijke woorden
Alle woorden die niet onzijdig of vrouwelijk zijn

Slide 7 - Slide

Hoe kun je dit nou leren?
Je leert het schemaatje uit je hoofd

Je leert welke woorden onzijdig en vrouwelijk zijn

Je kijkt per zin wat het antecedent is waar het verwijswoord naar verwijst

Je kijkt of het antecedent onzijdig, vrouwelijk of mannelijk is

Je vult het passende verwijswoord (volgens het schemaatje) in

Slide 8 - Slide

Even oefenen
De of Het?
klik maar door

Slide 9 - Slide

Wat is juist: Het jaar of de jaar?
A
Het
B
De

Slide 10 - Quiz

Wat is juist: Het jaarverslag of de jaarverslag?
A
Het
B
De

Slide 11 - Quiz

Wat is juist: Het lunch of de lunch?
A
Het
B
De

Slide 12 - Quiz

Wat is juist: Het lunchpakket of de lunchpakket?
A
Het
B
De

Slide 13 - Quiz

Wat is juist: Het tafel of de tafel?
A
Het
B
De

Slide 14 - Quiz

Wat is juist: Het tafellaken of de tafellaken?
A
Het
B
De

Slide 15 - Quiz

Wat is juist: Het thee of de thee?
A
Het
B
De

Slide 16 - Quiz

Wat is juist: Het theeservies of de theeservies?
A
Het
B
De

Slide 17 - Quiz

Wat is juist: Het dak of de dak?
A
Het
B
De

Slide 18 - Quiz

Wat is juist: Het dakkapel of de dakkapel?
A
Het
B
De

Slide 19 - Quiz

Wat is juist: Het paard of de paard?
A
Het
B
De

Slide 20 - Quiz

Wat is juist: Het paardenstaart of de paardenstaart?
A
Het
B
De

Slide 21 - Quiz

Wat is juist: Het deur of de deur?
A
Het
B
De

Slide 22 - Quiz

Wat is juist: Het deurslot of de deurslot?
A
Het
B
De

Slide 23 - Quiz

Even oefenen
Deze, die, dit of dat?
klik maar door

Slide 24 - Slide

Vul het juiste voornaamwoord in: deze, die, dat of dit


Het schilderij ...
je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 25 - Quiz

Vul het juiste voornaamwoord in: deze, die, dat of dit


Het slechte weer ...
we verwachten viel mee.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 26 - Quiz

Vul het juiste voornaamwoord in: deze, die, dat of dit


De hond ...
ik vond jankte heel zielig.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 27 - Quiz

Vul het juiste voornaamwoord in: deze, die, dat of dit


Mijn vader heeft een iPhone voor mij meegebracht maar ...
werkt niet goed.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 28 - Quiz

Vul het juiste voornaamwoord in: deze, die, dat of dit


Er wordt actie tegen de maatregel gevoerd en ...
vind ik prima.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 29 - Quiz

Even oefenen
Herschrijf de zinnen en verbeter de onjuiste verwijswoorden

Slide 30 - Slide

Het team heeft haar tactiek gewijzigd.

Slide 31 - Open question

Het meisje die ons hielp ken ik nog van vroeger.

Slide 32 - Open question

Franse kazen zijn populair en daar wordt dan ook enorm veel kaas geproduceerd.

Slide 33 - Open question

De schoolleiding heeft de leraren gemaild dat ze morgen een studiedag hebben.

Slide 34 - Open question

Het Rotterdam die in dat boek wordt beschreven, herken ik uit mijn jeugd.

Slide 35 - Open question

eindvraag
Klik maar door

Slide 36 - Slide

Wat wil je in de volgende les oefenen?

Slide 37 - Open question