Les die overgenomen wordt door Jan

1 / 30
next
Slide 1: Video
Commerciële EconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Hoofdstuk 1: winkelinterieur & winkelexterieur

* Winkelexterieur

* Winkelgevel en winkelingang
* Etalage

* Routing



Slide 2 - Slide

Winkelexterieur

 
- pand & voorpui

- etalage

- signing

- reclamebord op de stoep

Slide 3 - Slide

Etalage

- gesloten etalage

- halfgesloten etalage

- open etalage 

Slide 4 - Slide

Etalage

Een goede etalage moet attentiewaarde & stopkracht bezitten.


Attentiewaarde: aandacht trekken van voorbijgangers

Stopkracht: voorbijgangers staan stil bij de etalage, omdat deze zo mooi is.

Slide 5 - Slide

Routing

Vaste routing -> IKEA


Vrije routing -> supermarkt

Slide 6 - Slide

Winkelruimtes


operationele ruimte: opslag,  kantoor, laadruimte

verkoopoppervlakte: de ruimte waar de producten staan

serviceruimte: paskamers, koffiecorner, speelruimte
kassaruimte: kassa, inpaktafel

Slide 7 - Slide

Zuigkracht
De mate waarin de buitenkant van de winkel zorgt dat de klant naar binnen komt.

Slide 8 - Slide

H2. Winkelpresentatie verzorgen

* schappenplan

*familiy-grouping
*plaatsing
* vaste presentatie

* verkoopklaar maken

* artikelen aanvullen

* presentatieplan

* tijdelijke presentatie

* tijdelijke artikelpresentatie verzorgen

*presentatietechnieken

*etalage inrichten

Slide 9 - Slide

Schappenplan

Overzicht welke artikelen in welke schappen moeten liggen.


Wat staat er in een schappenplan:

Hoeveelheid artikelen, aantal facings, prijskaartjes, hoe artikelen gepresenteerd worden

Slide 10 - Slide

Verwantschappen

Koopverwantschap: indeling op basis van het koopgedrag van de klant. Als het klant het ene product koopt, zal het andere product ook gekocht worden.



Slide 11 - Slide

Verwantschappen
Productieverwantschap: Alle artikelen die van hetzelfde materiaal gemaakt zijn, staan bij elkaar.

Slide 12 - Slide

Verwantschappen
Consumptieverwantschap:  De producten passen bij elkaar omdat je ze op dezelfde manier gebruikt of verbruikt

Slide 13 - Slide

Vervangen / aanvullen

Artikelen die elkaar aanvullen (koffie, suiker, melk) noem je complementaire artikelen


Artikelen die elkaar vervangen (zoetjes in plaats van suiker) noem je substitutie-artikelen

Slide 14 - Slide

Prestenteren van artikelen

Frontale presentatie


De voorkant van het product wordt naar voren gepresenteerd

Slide 15 - Slide

Presenteren van artikelen

Horizontale presentatie


De artikelen worden verticaal neergelegd / opgestapeld  

Slide 16 - Slide

Artikelpresentatie

Laterale plaatsing


Artikelen worden met de zijkant naar voren geplaatst.

(kleding in kledingrekken)

Slide 17 - Slide

H3. Handelskennis

* bedrijfsgrootte

* detailhandel en groothandel

* bedrijfskolom

* branches

* distributie

*verkoopsysteem

Slide 18 - Slide

Bedrijfsgrootte

Microbedrijf: tot 10 werknemers en <€700.000 omzet

Kleinbedrijf: 11-50 werknemers en <€12 miljoen omzet
Middelgrootbedrijf: 51 - 250 werknemers en <40 miljoen omzet
Grootbedrijf: >250 werknemers en >40 miljoen omzet

Slide 19 - Slide

Branches

Een groep bedrijven die dezelfde producten en diensten leveren.

In de detailhandel twee branches:
food & non-food

Slide 20 - Slide

Soorten producten

Convenience goods:
dagelijkse boodschappen als brood, melk, boter, groente


Shopping goods:
Producten waar je voor gaat winkelen als broeken, shirts, spelletjes

Specialty goods:
Producten die je af en toe koopt als een auto, wasmachine, televisie


Slide 21 - Slide

niet-winkels

webshop (online winkel)


ambulate handel (markt)


colportage (verkoop aan de deur)

Slide 22 - Slide

Verkoopsystemen


zelfbediening = klant bedient zichzelf (zelfscannen bij AH)

BUZ = de klant weegt producten af, plakt een sticker en gaat naar de kassa

bediening = bij een bakker wordt je geholpen, het brood wordt voor je gepakt

zelfkeuze = je kiest of je geholpen wilt worden of niet

semi-zelfbediening = bij de ene afdeling wordt je geholpen, de ander moet je de producten zelf pakken

Slide 23 - Slide

Winkelinterieur bestaat uit
A
pand, signing en prijskaartjes
B
pand, schappen, signing
C
prijskaartjes, schappen, verlichting
D
kassa, pand, prijskaartjes

Slide 24 - Quiz

De winkelformule bestaat uit:
A
doelgroep, assortiment, concurrentie
B
doelgroep, assortiment en marktpositie
C
doelgroep, marktpositie en marketing

Slide 25 - Quiz

Artiekelen die elkaar aanvullen noem je
A
complementaire artikelen
B
substitutie artikelen

Slide 26 - Quiz

Het plaatsen van artikelen met de zijkant naar voren (kledingrek) noem je:
A
frontale presentatie
B
horizontale presentatie
C
verticale presentatie
D
laterale presentatie

Slide 27 - Quiz

Een TV, een wasmachine of een koffiezetapparaat zijn voorbeelden van
A
convenience goods
B
shopping goods
C
specialty goods

Slide 28 - Quiz

Een prijsdistributie is:....
A
een winkel die dure producten verkoopt
B
een winkel die de prijzen zo laag mogelijk wil houden (discounter)
C
een winkel die de klant veel service biedt tijdens het winkelen

Slide 29 - Quiz

Klaar? Tijd over?
Maak de opdrachten van H3 en H4 in je boek!

Slide 30 - Slide