240512 Grammatica ws §14 + Thema B §4

Welkom H2a!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom H2a!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Mededeling (1 min)
  • Vrij lezen (15 min)
  • Drie vragen om mee te oefenen (5 min)
  • Grammatica woordsoorten §14 uitleg (7 min)
  • Zelfstandig werken (15 min)
  • Thema B > mysteries

Slide 2 - Slide

Mededelingen

Vrijdag 18 april
SO grammatica woordsoorten

Je leesboek is uit na de meivakantie!

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Mededeling (1 min)
  • Vrij lezen (15 min)
  • Drie vragen om mee te oefenen (5 min)
  • Grammatica woordsoorten §14 uitleg (7 min)
  • Zelfstandig werken (15 min)
  • Thema B > mysteries
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Drie vragen om te oefenen
  1. Benoem de onderstreepte woorden uit de zin.

    Welke voetbalclub support jij?

  2.  Welke aanwijzende en vragende voornaamwoorden staan er in deze zin?

  3. Nevenschikkend of onderschikkend voegwoord?
    Ik eet niet graag een Zeeuwse bolus of een koffiebroodje, want daarvan gaan je vingers plakken.



timer
3:00

Slide 5 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Vrij lezen (15 min)
  • Drie vragen om mee te oefenen (5 min)
  • Grammatica woordsoorten §14 uitleg (7 min)
  • Zelfstandig werken (15 min)
  • Thema B > mysteries

Slide 6 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst (heeft betrekking op) iets dat eerder in de zin is genoemd of naar een zin.

Slide 7 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenhuis lag, is weer beter.
- Betrekkelijk voornaamwoord: die (want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is)
- Antecedent: de man (want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw)

Slide 8 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die -> bij de-woorden 
- De ijsjes die wij hebben gegeten, waren erg lekker.

  • Dat -> bij het-woorden
- Het hondje dat daar loopt, is van mijn buurvrouw.

  • Wat -> bij hele zinnen
- De man had geld gestolen, wat voor veel ophef zorgde.

Slide 9 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord 

Slide 10 - Slide

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje
B
De jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
Hoe heet die jongen?
D
Dat jongetje is mijn neefje

Slide 11 - Quiz

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
De man die als eerste reageerde, bleek een verre neef te zijn van mijn moeder.

Slide 12 - Open question

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?

De gemeenteraad is het eens met het ontwerp voor het nieuwe stadhuis dat de architect heeft getekend.

Slide 13 - Open question


Rex vraagt aan Roos wat zij vandaag gedaan heeft.
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz



Is het dat meisje nog gelukt de toets in te halen?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Oefenen
Ik snap er helemaal niks van: Bekijk het uitlegfilmpje dat in Magister staat. Ga daarna met de opdrachten aan de slag (zie hieronder)

Ik denk dat ik het wel snap: Cursus 5, §14 > opdracht 1 t/m 5
Let op, voor vraag 5 zal je het laatste punt uit de theorie zelf moeten lezen.

Hoe: Alleen
Wat: iPad
Klaar: 
Oefen verder via §16 > mixopdrachten  óf
Oefen verder via 'trainen'

timer
15:00

Slide 16 - Slide

Pauze
timer
3:00

Slide 17 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Vrij lezen (15 min)
  • Drie vragen om mee te oefenen (5 min)
  • Grammatica woordsoorten §14 uitleg (7 min)
  • Zelfstandig werken (15 min)
  • Thema B > mysteries

Slide 18 - Slide

Thema B > mysteries
Lees met mij mee: Verhaal De Honden (blz. 143)

Verhalen (verteld of geschreven) hebben vaak open plekken. 

  1. Wat is de functie van de cursief gedrukte zinnen?
  2. ‘Wat had ik dan verwacht?’ (tekst 2, laatste zin) Wat verwachtte Cameron?
  3. Cameron is de enige die Jacky ziet. Hoe kan dat, denk je?
  4. Noteer drie vragen die Cameron heeft.
  5. Noteer twee open plekken.

Slide 19 - Slide

Volgende les
Huiswerk: 
Maak online van cursus 5 - §14:


opdracht 1 t/m 5


Volgende les: oefentoets + verhalende podcasts

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video