H4 B: bn K mv

Nederlands 5-3 Basis
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Mededeling lessen op school
  3. Basis: bijvoeglijk naamwoord
  4. Opdrachten maken
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands 5-3 Basis
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Mededeling lessen op school
  3. Basis: bijvoeglijk naamwoord
  4. Opdrachten maken

Slide 1 - Slide

Lessen op school
In de lessen op school zorg je dat je het volgende bij je hebt:
  1. Boeken
  2. Schrift
  3. Pen

Heb je dat niet bij je? --> MV (materiaal vergeten) 

Slide 2 - Slide

WERKWOORD

- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt

- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)




Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 4 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 5 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 6 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 7 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- staat meestal in de buurt van een zn


- heeft een korte en een lange vorm


- kent de trappen van vergelijking




de groene appel - de appel is groen - de groene
sterk - sterke  /  zwart - zwarte
gaaf - gaver - gaafst

Slide 8 - Slide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 9 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 10 - Slide

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
___________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
_______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Zelfstandig werken
Wat ga je doen:
  1. Ga naar Magister --> Leermiddelen --> Nieuw Nederlands 
  2. Maak het volgende: H5 Bijvoeglijk naamwoord -> Startopdracht + 1 t/m 3
  3. Ben je klaar? Typ dat dan in de vergaderchat. 

Slide 19 - Slide

Nederlands 5-3 Kader
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Mededeling lessen op school
  3. Kader: meewerkend voorwerp
  4. Opdrachten maken

Slide 20 - Slide

Lessen op school
In de lessen op school zorg je dat je het volgende bij je hebt:
  1. Boeken
  2. Schrift
  3. Pen

Heb je dat niet bij je? --> MV (materiaal vergeten) 

Slide 21 - Slide

Meewerkend voorwerp
PV
  • tijdproef/vraagproef
GEZ
  • Alle werkwoorden in de zin (dus ook de pv!)
OW
  • wie/wat+gez
LV
  • wie/wat+gez+ow

Slide 22 - Slide

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 23 - Open question

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 24 - Open question

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 25 - Open question

Antwoorden bespreken
Degene die iets doet --> onderwerp (voert de werkwoorden uit)
Iets dat te maken heeft met het uitvoeren van de  werkwoorden --> Lijdend voorwerp (bijvoorbeeld Ik geef het brood aan jou --> het brood wordt gegeven)
Degene die iets ontvangt --> meewerkend voorwerp

Slide 26 - Slide

Meewerkend voorwerp
Hoe haal je het meewerkend voorwerp uit de zin?

Slide 27 - Slide

Meewerkend voorwerp

Voorbeeldzin:
Selma en Jihar hebben samen koekjes gebakken voor de bewoners van het verzorgingstehuis. 
  1. Stap 1: PV. Tijdproef/vraagproef
  2. -->hebben
  3. Stap 2: WW GEZ. Alle ww in de zin
  4. --> hebben gebakken
  5. Stap 3: OW. wie/wat+gez 
  6. --> Selma en Jihar
  7. Stap 4: LV. wie/wat+gez+ow 
  8. --> koekjes
  9. Stap 5: MV. aan wie/voor wie? 
  10. --> voor de bewoners van het verzorgingstehuis

Slide 28 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 29 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 30 - Quiz

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 33 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 34 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 35 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 36 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 37 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 38 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 39 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quiz

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 41 - Quiz

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 42 - Quiz

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide