Week 18 (3-2023) klas 3 Hoofdstuk 4 Veranstaltungen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Guten Tag

Wie geht es euch?

Du hast 3 Minuten für:

Je hebt 3 min om: 

• jas uit
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• boek/schrift/pen op tafel

Als het alarm is gegaan, zie ik dat iedereen in stilte de woorden

op pagina 48 aan het leren is!

Wir fangen an mit Logo Erklärt!

Seltene Erde

www.zdf.de

Was machen wir heute?

Grammatik

Lernziel:

Du kannst die Personal Pronomen im dritten und vierten Fall verwenden

Personalpronomen

Persoonlijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord gebruik je:

 

• om herhaling van naam/persoon/ding te voorkomen

• in plaats van een persoon/personen of een ding/dingen

Bijvoorbeeld:

De vrouw loopt op straat. Ze gaat naar de slager.

 een zelfstandig naamwoord kan door een persoonlijk voornaamwoord worden vervangen

LET ER DAN OP OF HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD MANNELIJK, VROUWELIJK, ONZIJDIG OF MEERVOUD IS!!!

Elk zelfstandig naamwoord heeft een geslacht en op basis daarvan wordt het persoonlijk voornaamwoord gebaseerd:

das Pferd (o) wordt es

 der Vater (m) wordt er

die Maus wordt sie

die Kinder wordt sie 

Personalpronomen

1ste naamval = onderwerp

De eerste naamval wordt gebruikt als het woord het onderwerp van de zin is.

Het onderwerp vind je door te vragen : 

wie of wat + alle werkwoorden.

Voorbeeld:

NL: De vrouw koopt een boek. --> Wie koopt er? = onderwerp

DU: Die Frau kauft ein Buch.

Personalpronomen

4de naamval = lijdend voorwerp

De vierde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een lijdend voorwerp is.

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 

‘wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp’. 

Bijvoorbeeld: 

NL: De vrouw koopt een boek. -> Wat koopt de vrouw?

Een boek = lijdend voorwerp

DU: Die Frau kauft ein Buch. 

1ste naamval

ich

du

er

sie

es 

wir 

ihr

sie/Sie

4de naamval

mich

dich

ihn

sie

es

uns

euch

sie/Sie

Präpositionen (voorzetsels)

voorzetsels die de vierde naamval krijgen!

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

door

voor

zonder

om

tot

tegen

langs, voorbij

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!

Personalpronomen

3de naamval = meewerkend voorwerp

1ste naamval

ich

du

er

sie

es 

wir 

ihr

sie/Sie

3de naamval

mir

dir

ihm

ihr

ihm

uns

euch

ihnen/Ihnen

De derde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een meewerkend voorwerp is.

Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: 

‘aan of voor wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp + lijdend voorwerp’. 

Bijvoorbeeld: 

NL: De man geeft haar een cadeau > Aan wie geeft de man een cadeau?

NL: Der Mann gibt ihr ein Geschenk.  

ihr = meewerkend voorwerp 

Präpositionen (voorzetsels)

voorzetsels die de derde naamval krijgen!

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

uit

bij

met

naar  plaats/stad/land

sinds

van

naar personen

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!

samengevat!

1e naamval = onderwerp

                            * ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie

                           

4e naamval = lijdend voorwerp

                           *  mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie/Sie

                           * na de voorzetsels durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang

 

3e naamval = meewerkend voorwerp
                           *  mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen/Ihnen
                           * na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu                                             

Stappenplan

Het stappenplan helpt je om de juiste vorm in de juiste naamval van een persoonlijk voornaamwoord te vinden!

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     Macht: Aufgaben 15, 16, 17 und 18 auf 

                Seiten 26-28

Wie?      selbstständig, im Buch

Hilfe?     die Grammatik auf Seite 27 und dein Stufenplan

Zeit?       15 Minuten
Fertig?   Lernt die Wörter aus Seite 48

Heb ik de leerdoelen behaald?

• 
  
  • kann ich die Personal Pronomen im dritten und vierten Fall verwenden?

Huiswerk

HAUSAUFGABEN:

machen:

Macht: 

Aufgaben 15, 16, 17 und 18 auf Seiten 26-28

lernen:

die Wörterliste aus Seite 48/49

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Guten Tag

Wie geht es euch?

Du hast 3 Minuten für:

Je hebt 3 min om: 

• jas uit
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• boek/schrift/pen op tafel

Als het alarm is gegaan, zie ik dat iedereen in stilte de woorden

 van lijst C: Hören op pag. 49 aan het leren is!

Wir fangen an mit Logo Erklärt!

wieso gerade alles 

teuerer wird

Was machen wir heute?

Hören und sprechen

Lernziele:

• Du kannst eine Reportage eines Snowboardswettkampf verstehen
• Du kennst die Wörter der Lernliste C: Hören (D-N)
• Du bist imstand einen Termin zu machen in einem Gespräch

An die Arbeit!

Aan het werk:

Was?    Hören: Aufgabe 10 auf Seiten 21 - 22

Wie?     zusammen

Hilfe?    keine

Zeit       10 Minuten
Fertig? Wir besprechen die Antworte zusammen

               

 

An die Arbeit!

Aan het werk:

Was?    Sprechen: Aufgaben 30 und 31- (Seite 34)

Wie?     zuzweit

Hilfe?    die Sprachmittel auf Seite 33

Zeit       10 Minuten
Fertig? einige von euch werden das Gespräch vor der 

                Klasse führen

               

 

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächstes Mal!