This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom
Voorkennis les 1
Slide 1 - Slide
Leerdoelen 1
Je kunt het verschil zien tussen de cellen van een plant, en die van een dier of schimmel.
Je kunt aan een plantencel zien of in deze cel fotosynthese plaats kan vinden.
om deze doelstellingen te halen ken je de organellen en hun functie
Slide 2 - Slide
Celorganellen
miniorgaantjes van de cel
uitleg volgende pagina
let op!
1 cel is max 0,1 mm
cellen zijn 3D (niet plat)
Slide 3 - Slide
De celwand
De celwand geeft stevigheid aan een cel.
Celkern
De celkern bevat alle erfelijke informatie (DNA) van het organisme
Vacuole
Dit is een met vloeistof en opgeloste stoffen gevulde membraan
Bladgroenkorrel
Een bladgroenkorrel is een type plastide. Met een bladgroenkorrel kan een cel aan fotosynthese doen (maken van zuurstof en suiker)
Slide 4 - Slide
Fotosynthese
Doel: - voedsel maken
- glucose kan worden omgezet tot energie
- gebeurt in bladgroenkorrels
Slide 5 - Slide
Je kunt fotosynthese ook als een formule opschrijven. Voor de pijl staat wat er nodig is en na de pijl staat wat er gevormd wordt. Noteer wat er op nummer 1 t/m 5 komt te staan.
1 + 2 + 3 ---> 4 + 5
Slide 6 - Open question
Je weet nu:
Wat fotosynthese is
Dat bladgroenkorrels zorgen dat een cel aan fotosynthese kunnen doen.
Je gaat nu onderzoeken in welke organen van planten fotosynthese plaats kan vinden
Slide 7 - Slide
Organen
Wortel
Stengel
Blad
Bloem
Vrucht
Zaad
Slide 8 - Slide
Dit zijn cellen uit een blad, kunnen deze cellen aan fotosynthese doen?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Dit zijn cellen uit een plantenwortel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
Dit zijn cellen uit een stengel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Conclusie 1
Alle cellen in de groene delen van planten hebben bladgroenkorrels.
Door bladgroenkorrels kan een cel aan fotosynthese doen
Dus alle groene delen van een plant kunnen glucose maken
Slide 12 - Slide
Met dit onderdeel kan de plant ademen
Hier worden water en voedingsstoffen opgenomen
Hier maakt de plant glucose (suiker)
Hier zitten de voortplantingsorganen van de plant
Slide 13 - Drag question
Leerdoelen 1
Je kunt het verschil zien tussen de cellen van een plant, en die van een dier of schimmel.
Je kunt aan een plantencel zien of in deze cel fotosynthese plaats kan vinden.
om deze doelstellingen te halen ken je de organellen en hun functie
Slide 14 - Slide
plant / dier / schimmel
Neem de tabel op de pagina hiernaast over,
jij gaat deze les onderzoeken welke organellen je in welk type cel kunt tegenkomen.
Slide 15 - Slide
Plantencel
Zie jij een celwand? plastiden? Een vacuole? Celkern?
Noteer dan een "ja"op de juiste plek(ken) in je tabel
Slide 16 - Slide
Dierlijke cel
Zie jij een celwand? plastiden? Een vacuole? Celkern?
Noteer dan een "ja"op de juiste plek(ken) in je tabel
Slide 17 - Slide
Schimmelcel
Zie jij een celwand? plastiden? Een vacuole? Celkern?
Noteer dan een "ja"op de juiste plek(ken) in je tabel
Slide 18 - Slide
plant / dier / schimmel
Neem de tabel op de pagina hiernaast over,
Slide 19 - Slide
Conclusie
Heeft de cel plastiden? JA -> het is een plant
Heeft de cel een celwand? Nee -> het is een dier
Heeft de cel een celkern? Nee -> het is een bacterie
Anders is het een schimmel
Slide 20 - Slide
Leerdoel 2
Je kent de reactie van fotosynthese
Je kunt vertellen waar in de plant fotosynthese plaatsvindt
Slide 21 - Slide
Welke voedingsstoffen nemen planten op?
Water - de wortelharen aan de wortels zuigen water op uit de bodem
Mineralen - In het water zitten mineralen zoals stikstof en ijzer. Deze heeft de plant nodig om te kunnen groeien. Mineralen gaan van de wortels, via de vaatbundels, naar de bladeren.
Koolstofdioxide - Via huidmondjes in het blad, haalt de plant het gas koolstofdioxide uit de lucht.
Slide 22 - Slide
Welk orgaan neemt koolstofdioxide op uit de lucht?
A
Stengel
B
Wortel
C
Bloem
D
Blad
Slide 23 - Quiz
Fotosynthese
Planten kunnen hun eigen voedingsstoffen maken. Dat kunnen dieren niet.
Planten hebben daar koolstofdioxide, water en mineralen voor nodig.
De plant maakt daar dan glucose en zuurstof van. Dit gebeurt in de bladgroenkorrels, in de cellen van bladeren en stengels van de plant.
Hier heeft de plant licht voor nodig.
Dit noem je fotosynthese.
Bron 3
Slide 24 - Slide
Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?
A
Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
B
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
C
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
D
Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.
Slide 25 - Quiz
Fotosynthese
Zonlicht
Koolstofdioxide
Glucose
Zuurstof
Water
Slide 26 - Drag question
's nachts doen planten aan fotosynthese
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
Waarom is fotosynthese zo belangrijk voor andere organismen?
A
Door de fotosynthese wordt zuurstof verbruikt.
B
Door de fotosynthese komt er nieuwe energie vrij.
C
Door de fotosynthese komt er telkens nieuw voedsel op aarde.
D
Door fotosynthese wordt CO2 gemaakt
Slide 28 - Quiz
Leerdoel 3
Je weet welke stoffen planten van glucose maken
Je weet hoe planten reservestoffen op kunnen slaan
Slide 29 - Slide
Glucose en zuurstof
De plant gebruikt glucose als energiebron.
Met de glucose die de plant niet gelijk gebruikt voor energie, maakt de plant verschillende voedingsstoffen, zoals:
- zetmeel (reservevoedsel)
- Vetten (reservevoedsel)
- Eiwitten (Voor de groei van de plant)
Het zuurstof wordt grotendeels niet door de plant gebruikt.
Hoe zal zuurstof de plant verlaten?
Bron 6
Slide 30 - Slide
Bewaren van reservestoffen
De plant kan zijn reservevoedsel op verschillende manieren opslaan:
Knol - Verdikte wortel of stengel onder de grond
Bol - Verdikte bladeren onder de grond
Zaden - In de zaadlobben zit reservevoedsel, voor de nieuwe plant
Slide 31 - Slide
Een aardappel is een voorbeeld van een
A
Knol
B
Bol
C
Zaadje
D
Wortel
Slide 32 - Quiz
Een rode uit is een voorbeeld van een
A
Knol
B
Bol
C
Zaadje
D
Wortel
Slide 33 - Quiz
In welk seizoen zal een plant voornamelijk reservevoedsel aanmaken. Leg dit uit (I-vraag)