Vwo 6 23-24

Vwo 6
Un nouveau début
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vwo 6
Un nouveau début

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe leer je een taal?
1. Blootstelling aan de taal
2. Oefenen
3. Fouten maken
4. Vragen stellen, nieuwsgierig zijn
5. Via de cultuur van het land

Slide 3 - Slide

Snap je alles wat je ziet?
Echt alles?



Stel 2 vragen:
- wat betekent?
- waarom....?

Slide 4 - Slide

Doelen voor vwo 6
Lezen B2
Luisteren B2
Spreken B1+
Schrijven B1
Literatuur

Slide 5 - Slide

Manier van werken
Veel spreken / schrijven in de les
Veel vragen stellen
Nieuwsgierig zijn, het willen weten
Je huiswerk doen (1 uur per week)

Slide 6 - Slide

Luisteren
Je begrijpt een langer verhaal en lezingen en zelfs complexe redeneringen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. 
Je begrijpt de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma’s op de tv. 
Je begrijpt het grootste deel van films in standaardtaal.

Slide 7 - Slide

Lezen
Je leest artikelen en verslagen die betrekking hebben op actuele problemen, waarbij de schrijvers een bepaalde houding of standpunt innemen. 
Je begrijpt eigentijds literair proza.
Woordgebruik en zinsbouw: er zijn geen beperkingen mits woordenboeken e.d. voorhanden zijn.

Slide 8 - Slide

Snap je alles wat er staat?
Stel 2 vragen

Slide 9 - Slide

Spreken
Je kunt de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in het gebied waar Frans wordt gesproken.
Je spreekt redelijk nauwkeurig in vertrouwde omstandigheden. Je laat een goede grammaticale beheersing zien, maar met merkbare invloed vanuit je eigen taal.
Fouten komen voor, maar het is altijd duidelijk wat je probeert te zeggen, je maakt incidenteel uitspraakfouten.

Slide 10 - Slide

Schrijven
Je schrijft eenvoudige samenhangende tekst over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. 
Je schrijft persoonlijke brieven waarin je jouw ervaringen en indrukken beschrijft.  Je geeft gedetailleerde beschrijvingen van bekende onderwerpen binnen het eigen interessegebied.
Je doet verslag van ervaringen en beschrijft daarbij gevoelens en reacties op  gebeurtenissen.
Je schrijft een verhaal over een onderwerp dat je interesseert.

Slide 11 - Slide

Literatuur

De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met ten  minste drie literaire werken.
De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten.
De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief. 

Slide 12 - Slide

Materialen 
1. Examenidioom: vocabulaire en vaste zinsconstructies

2. Les Règles du Jeu: grammatica en vaste zinsconstructies

3. Tijdschrift: teksten lezen en woordenschat uitbreiden

4. Allerlei luistermateriaal

Slide 13 - Slide

Aujourd'hui 
Règles du jeu 1
Ex idioom 1 ?
Culture

Slide 14 - Slide

Les règles du jeu 1

Slide 15 - Slide

Culture: je vous présente..........
Chaque semaine une courte présentation sur la culture française.
Cette semaine: DNT: Les départements, volgende keren:  vous!
Sujets:   sport, musique, politique, géographie, histoire gastronomie, beaux-arts
Powerpoint:  2 à 3 diapositives, 5 minutes maximum

Slide 16 - Slide

Culture

Slide 17 - Slide

On parle de soi
Il y a 10 ans............................
Maintenant.......................
Dans 10 ans........................................

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

ex. 1A
I. étions, avons été
2. aviez, avez eu
3. étaient, ont été
4. n'étais pas, n'ai pas été
5. avais, a eu
6. avait, a eu
7. avaient, ont eu
8. étiez, avez été
9. avait, a eu
10. étais, a été 








Slide 20 - Slide

ex. 1B

1. auras, aurais
2. serez, seriez
3. serai, serais
4. aurez, auriez
5. seront, seraient
6. serons, serions
7. auront, auraient 






Slide 21 - Slide

ex. 1C
I.  étions, sommes

2. seras, auras
3. Soyez
4. ayez
5. aie
6. seront
7. sont, ont 





Slide 22 - Slide

ex. 1D
1.  Demain il y aurait une fête pour le chef d'équipe.
2. Il a 30 ans maintenant et demain il aura 31 ans.
3. Il aurait eu un cadeau.
4. Mais il a eu un accident
5. Nous avons eu peur.

Slide 23 - Slide

1D
6. N’ayez pas peur!
7. Nous avons été dans la maison d'Anne Frank.
8. Qui aura le premier prix?
9. Auriez-vous une chambre pour nous?
10. Nous aurions été très heureux.
11. Si Loulou avait été plus sympa(thique), elle aurait eu un copain (un petit ami). 

Slide 24 - Slide

Règles du jeu 2
Het lidwoord (1)

Slide 25 - Slide

1. 
un, une --> de (d') na ontkenning
Behalve na 'être'
J'ai un problème
Je n'ai pas de problème

Ça, c'est une taupe?
Non, ce n'est pas une taupe

Slide 26 - Slide

2.
Après une religion, profession ou la nationalité pas de un / une / des
Nous sommes profs
Ils sont chrétiens 
Elles sont 
Je suis végétarien(ne)

Slide 27 - Slide

3. 
le  la les
l' --> Klinker en 'h'
 
la Hollande
le hareng
l'enfant --> les enfants

Slide 28 - Slide

4. samentrekking à de 
à + le = au         a+les = aux
Je vais à la pharmacie J
Je vais au supermarché 
de + le = du      de + les = des
Le coca de la mère tombe sur terre. 
La bière du monsier est tiède.
Les boissons des parents coûtent chères. 

Slide 29 - Slide

5. Expressions à apprendre
Le matin / Le soir / Le weekend
Avoir le temps de
La semaine dernière / prochaine
Dans la rue

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide