Lesson one

1 / 48
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

  • Taking the register
  • Newsround
  • Learning goals
  • What do you need?
  • Time master

  • Warm up
  • Let's get to work
  • Game time
  • Exit ticket

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Sociale en culturele vaardigheden: Je kunt inlevingsvermogen en belangstelling voor anderen tonen.
Communiceren:
Je kunt communicatie gebruiken voor verscheidene doelen.
A1.3: 
Je kunt je een idee vormen van de inhoud van een korte tekst, vooral als die geïllustreerd is.
A1.3: 
Je kunt in korte informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
A2.3: 
Je kunt korte beschrijvende teksten over vertrouwde onderwerpen begrijpen.

Slide 6 - Slide

        iPad
   Workbook 
         A
   Notebook
 Pen + pencil
   Earphones

Slide 7 - Slide


  • Je neemt de tekst woord voor woord, regel voor regel, door.

  • Als er in een vraag regelnummers gegeven worden, is het vaak de bedoeling dat je de gehele alinea intensief leest.
intensief lezen

Slide 8 - Slide

Read: The first week of school, page 12, workbook A
Do: Exercise 5a+b, page 13, workbook A

In je boek

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Exercise 5a+b, page 13
Caitlin
Dana
Aaron and Calvin
Brian
Neil

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Read: The first week of school, page 12, workbook A
Do: Exercise 6, page 14, workbook A
                
True: which line(s)?
False: correct the mistake!
In je schrift

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Exercise 6, page 14
True
False
1
2
3
4
5
6
7
8

Slide 17 - Drag question

Exercise 6, page 14
1. Neill heeft 30 klasgenoten.
2. Neill is grappig.

3. Brian is geboren in Engeland.
4. Brian draagt altijd een pet.
5. Caitlyn heeft blauwe ogen.
6. Dana is klein.

7. Aron is ouder dan Calvin.
8. Aron en Calvin hebben lang haar.
  •  Hij heeft 29 klasgenoten.
  •  Hij is niet goed in grappen maken.
  •  'But, he was born in England.'
  •  'He always wears his baseball cap.'
  •  '... and blue eyes.'
  •  'She isn't very tall.'
  •  They are twins.
  •  A & C have got short black hair.

Slide 18 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video


  • Om te verwijzen naar mensen, dieren of dingen  zonder die verder bij naam te noemen
personal pronouns
ik =
jij =
hij =
zij =
het =
wij =
jullie =
zij =


  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they

  • I schrijf je altijd met een hoofdletter
  • enkelvoud (= één)




  • meervoud (= twee of meer)
persoonlijke
voornaamwoorden


  • Laura walks to school.
  • She walks to school.

  • Jim and I love English.
  • We love English.

  • Mike and Ahmed are friends.
  • They are friends.

Slide 21 - Slide

Personal pronouns
ik
I (altijd hoofdletter)
jij
you (enkelvoud)
hij
he
zij (enkelvoud)
she
het
it
wij
we
jullie
you (meervoud)
zij (meervoud)
they

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide


Wat vond je van de uitleg?

Slide 24 - Poll


  • Om te verwijzen naar mensen, dieren of dingen  zonder die verder bij naam te noemen
personal pronouns
ik =
jij =
hij =
zij =
het =
wij =
jullie =
zij =


  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they

  • I schrijf je altijd met een hoofdletter
  • enkelvoud (= één)




  • meervoud (= twee of meer)
persoonlijke
voornaamwoorden


  • Laura walks to school.
  • She walks to school.

  • Jim and I love English.
  • We love English.

  • Mike and Ahmed are friends.
  • They are friends.

Slide 25 - Slide

Personal pronouns
ik
I (altijd hoofdletter)
jij
you (enkelvoud)
hij
he
zij (enkelvoud)
she
het
it
wij
we
jullie
you (meervoud)
zij (meervoud)
they

Slide 26 - Slide

Study: personal pronouns

Do: Exercise 9a+b, page 15+16, Workbook A

In je schrift

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Exercise 9, page 15+16
  1. ik
  2. jij
  3. hij
  4. zij (enkelvoud)
  5. wij
  6. zij (meervoud)
  1. I (altijd hoofdletter!)
  2. She (hoofdletter!)
  3. I (altijd hoofdletter!)
  4. I (altijd hoofdletter!)
  5. I (altijd hoofdletter!)
  6. they
  7. It (hoofdletter!)
  8. He (hoofdletter!)
  9. He (hoofdletter!)
  10. you
  11. you
  12. they

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

vocabulary 1.1

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Study: Vocabulary 1.1
Do: Exercise 7+8, page 14+15, Workbook A
    

In je schrift

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Exercise 7, page 14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
cap
classmates
clever
describe
glasses
job
next to
often
parents
rich
straight

Slide 37 - Drag question

Exercise 8, page 14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
cap
classmates
clever
cook
describe
glasses
history
kids
like
often
parents
quiet

Slide 38 - Drag question

Slide 39 - Slide

1. ... has one thing in common with her best friend.
2. ... likes boys because they make her laugh.
3. ... has only got one very good friend.
4. ... says her best friend is very different to her.
5. ... friends make her laugh.
6. ... met her friend in India.
7. ... buys things for his friends.
8. ... hasn't got a girlfriend.
9. ... likes friends that are funny and loyal
10. ... and his friends all like football.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 40 - Drag question

Rebecca
Frankie
Sandy
Rachel
1. Rebecca has only got one
    very good friend.

2. Rebecca says her best friend
    is very different to her.

3. Frankie and his friends all like
    football.

4. Sandy met her friend in India.

5. Sandy has one thing in common
    with her best friend.
6. Rachel's friends make her
     laugh.

7. Frankie buys things for his
     friends.

8. Sandy likes friends that are
    funny and loyal

9. Rebecca likes boys because
    they make her laugh.

10. Frankie hasn't got a girl-
       friend.
T
F
T
T
T
T
T
T
T
T
T
F
F
F
F
F
F
F
F
F

Slide 41 - Drag question

Slide 42 - Slide


example: 75 = 7,5
Welk cijfer voor inzet geef jij jezelf vandaag?
1100

Slide 43 - Poll


- vocab 1.1
- persoonlijke voornaamwoorden


- Watch video 'to be' (LessonUp)

Slide 44 - Slide

      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under your desk          your litter
Thanks for your attention

Slide 45 - Slide

1. Does the speaker have only one best friend?
2. Does the speaker's best friend have a             
    different taste in football clubs? 
3. Did the speaker meet their best friend in 
    India? 
4. Is being loyal an important quality in a 
    friend for the speaker? 
5. Does the speaker believe that boys and girls 
    can be just friends?
  1. false
  2. true
  3. false
  4. true
  5. true

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide