This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Basisstof 2
Genen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Wat weet je nog van de vorige les
Uitleggen bs 2/3
Opdrachten maken
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je wat een gen is
Weet je hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen
Intermediair fenotype
Slide 3 - Slide
DNA ligt in chromosomen
In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen.
Chromosomen zijn lange en dunnen draden.
Chromosomen bestaan uit de stof DNA. Deze stof bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. Dit is je genotype.
Slide 4 - Slide
Chromosomen
46 chromosomen in totaal
23 chromosomen paren (van elke heb je er twee)
Man XY
Vrouw XX
Slide 5 - Slide
Chromosomen en DNA
Een vrouw is een organisme -) organismen bestaat uit heel veel cellen met in iedere cel een celkern -) celkern liggen chromosomen -) chromosomen zijn lange dunne ‘draden’ die voor een groot deel bestaan uit DNA -) om de DNA ligt eiwit gedraaid.
Slide 6 - Slide
Fenotype en genotype
Erfelijk: dingen die je hebt geërfd van je ouders.
Fenotype: Het uiterlijk van een organisme
Genotype: Het DNA (erfelijke informatie) van een organisme
Genotype (DNA) + milieu = fenotype
Slide 7 - Slide
Fenotype en genotype
Slide 8 - Slide
Gen
Een stukje DNA dat de code voor een erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.
Allel = invulling van gen.
Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)
Slide 9 - Slide
DNA en genotype
De informatie voor je erfelijke eigenschappen noemen we het genotype.
Genotype is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme
Fenotype van het organisme is het uiterlijk van dat organisme.
Slide 10 - Slide
Genenparen
Van elk chromosoom heb je er twee.
Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
Genen komen zoals chromosomen dus ook
voor in paren.
Heterozygote VS Homozygote
Hetero = ander
Homo = het zelfde
Slide 11 - Slide
Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen
Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.
Slide 12 - Slide
2 x zelfde gen voor haarkleur = HOMOZYGOOT
gen: rood haar
gen:
rood haar
Slide 13 - Slide
Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen
Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.
Slide 14 - Slide
Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst
Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen
Slide 15 - Slide
2 verschillende genen voor haarkleur: heterozgoot
gen: donker haar
gen:
rood haar
Slide 16 - Slide
Homozygoot & heterozygoot
De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.
De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma. Rood haar is het recessieve gen.Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar
Slide 17 - Slide
intermediair fenotype:
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Chromosomen
In ieder kern van alle je cellen liggen er 46 in 23 paren.
Een gen is een onderdeel van een chrosoom die de informatie bevat van één erfelijke eigenschap.
Slide 20 - Slide
Gen
Gen: is een deel van een chromosoom dat de infromatie bevat voor één erfelijke eigenschap.
Elke chromosoom bevat meerdere genen.
Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)
Slide 21 - Slide
Oefenen
Hoeveel chromosomen zijn er in de celkern getekend?
Hoeveel chromosomenparen zijn er in de celkern getekend?
Hoeveel genen zijn er in de celkern getekend?
Hoeveel genenparen zijn er in de celkern getekend?
8/4/10/5
Slide 22 - Slide
Genen kunnen aan of uit staan
Genen kunnen aan of uit staan.
Staat een cel aan dan maakt deze cel een eiwit.
Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.
Slide 23 - Slide
Voorbeeld
Als een gen erg actief is, wordt er veel van het eiwit aangemaakt. Iemand doet veel aan krachttraining zijn de genen die spiereiwitten maken erg actief. Deze persoon heeft als fenotype dikkere spieren.
Bij iemand die weinig aan lichaamsbeweging doet, zijn de genen die spiereiwitten maken weinig actief. Deze persoon heeft als fenotype dunnere spieren.
Slide 24 - Slide
Geslachtscel en Lichaamscel
Verschil tussen een lichaamscel en een geslachtscel
Chromosomen en genen komen enkelvoudig voor
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Slide 28 - Slide
Chromosomen bij andere organismen
Slide 29 - Slide
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 30 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 31 - Quiz
Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C
Slide 32 - Quiz
23 chromosomen
2 3 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen
Slide 33 - Drag question
Lesdoelen
Na deze les:
Weet je wat fenotype is
Weet je wat genotype is
Weet je hoeveel chromosomen de spiercel van een mens heeft
Weet je hoeveel chromosomenparen de spiercel van een mens heeft