week 14 les 1 por, para, acentos

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • Corregir los deberes soler
  • preposiciones por y para
  • los acentos
  • música latina
Miércoles, 5 de abril
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • Corregir los deberes soler
  • preposiciones por y para
  • los acentos
  • música latina
Miércoles, 5 de abril

Slide 1 - Slide

Objetivos para esta clase:
Aan het einde van deze les:
  • weet ik hoe ik soler + infinitief moet gebruiken.
  • weet ik hoe ik por en para moet gebruiken
  • weet ik hoe je de accenten
  gebruikt in het Spaans
LEERDOELEN

Slide 2 - Slide

Vamos a corregir
ej. 4.17

Slide 3 - Slide

Welke Spaanse voorzetsels ken je al?

Slide 4 - Mind map

Tekst
de
a
por
en
con
in
met
door
van
vanuit
naar
aan
in (dagdeel)
om (tijd)
met
(vervoersmiddel)

Slide 5 - Drag question

Para
1. Doel (om te). Voy a la piscina para nadar un rato. - Ik ga naar het zwembad om even te zwemmen. 
2. Ontvanger/bestemming (voor). El regalo es para Lucía. - Het cadeau is voor Lucía. 
3. Richting/bestemming (naar). Voy para casa. - Ik ga naar/richting huis. 
4. Termijn (voor). Quiero el informe para mañana. - Ik wil het formulier voor morgen. 

Slide 6 - Slide

Por
1. Oorzaak/reden (voor/vanwege). Gracias por tu regalo. - Bedankt voor je cadeau. 
2. Middel (door/via/per). Te envío el informe por mail. - Ik stuur je het formulier via de mail/per mail. 
3. Niet specifieke locatie (op/in). ¿Dónde estás? Estoy por la calle. - Ik ben op straat.
4. Niet specifiek tijdslocatie (in). Te lo envío mañana por la mañana. - Ik stuur het je morgen in de ochtend. 
5. Uitwisseling (voor). Te cambio tu libro por el mío. - Ik ruil jouw boek voor het mijne.
6. Per. En esa escuela hay un profesor por cada veinte estudiantes. - Op deze school is één leraar per iedere 20 studenten. 
7. Vanwege. Se casó por su dinero. - Ze is getrouwd vanwege zijn geld. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vamos a practicar

Slide 9 - Slide

Los acentos
1. Bij woorden die eindigen op een klinker, een -n of een -s, valt de klemtoon op de voorlaatste lettergreep.
vb: la mesa, el libro, hablas, comen, la manzana, estuviste
2. Bij woorden die eindigen op een medeklinker (behalve -n of -s) valt de klemtoon op de laatste lettergreep
vb: el profesor, la ciudad, el español, la universidad, trabajar
3. Uitzonderingen op de regel krijgen een geschreven accentteken (altijd naar rechts!)
vb: el tefono, la información, el holandés

Slide 10 - Slide

Los acentos
  • Vraagwoorden hebben altijd een accent!
¿Qué? ¿Cómo? ¿Dónde? ¿Cuánto? ¿Cuándo? ¿Quién?
  • Zonder accent zijn het betrekkelijke voornaamwoorden.
vb: El libro que estoy leyendo. - Het boek dat ik aan het lezen ben. 
vb: La casa donde vivo. - Het huis waar ik woon. 
  • como zonder accent = als/zoals
vb: Como siempre vamos de vacaciones a España.

Slide 11 - Slide

Vamos a escuchar
LA: pág. 92

Slide 12 - Slide

Repaso
LA: pág. 80 ej. 2
pág. 81 ej. 3 y 4

Slide 13 - Slide