Periode 4 - toets werkwoorden

B1G le 8 mai 2023
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

B1G le 8 mai 2023

Slide 1 - Slide

Lesdoel: aan het einde van de les...
- herken ik zinnen die in de voltooid tegenwoordige tijd staan
- kan ik zinnen in het Frans maken mét een passé composé

Slide 2 - Slide

Le programme:
1. Programma nu t/m toetsweek
- Toets werkwoorden: avoir, être, faire, prendre, regelmatige werkwoorden op -er, in de présent en passé composé
- Toets leesvaardigheid (toetsweek)
2. Herhaling avoir/être in de présent (t.t)
3. Au travail!

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden?

Slide 4 - Open question

Welke werkwoord(en) zijn onregelmatig?
A
faire
B
jouer
C
avoir
D
regarder

Slide 5 - Quiz

Unité 2: het werkwoord avoir = hebben
J'ai                     = ik heb
Tu as                 = jij hebt
il/elle/on a      = hij/zij/men heeft
nous avons   = wij hebben
vous avez      = jullie hebben/ u heeft 
ils/elles ont    = zij hebben

Slide 6 - Slide

Ma mère (avoir) un frère qui s'appelle Hugo
A
a
B
as
C
est
D
es

Slide 7 - Quiz

Christine et Sophie (avoir) beaucoup de devoirs
A
a
B
sont
C
est
D
ont

Slide 8 - Quiz

Unité 1: het werkwoord être (zijn)
Je suis                  = ik ben                                                                       C'est = het is, dat is
Tu es                      = jij bent
Il/elle/on est       = hij/zij/men is 
Nous sommes   = wij zijn (schrijftaal)
Vous êtes             = jullie zijn of u bent 
Ils/elles sont       = zij zijn 

Slide 9 - Slide

Les devoirs: le 11 mai 2023
Faire: werkblad avoir/être
Apprendre: avoir/être in de tegenwoordige tijd

Slide 10 - Slide

B1G le 11 mai 2023

Slide 11 - Slide

Le programme:
1. Programma nu t/m toetsweek
- Toets werkwoorden: avoir, être, faire, prendre, regelmatige werkwoorden op -er, in de présent en passé composé
- Toets leesvaardigheid (toetsweek)
2. Herhaling avoir/être in de présent - stencil nakijken
3. Uitleg werkwoord faire

Slide 12 - Slide

Unité 5: het werkwoord faire
Faire = doen / maken

je fais = ik doe, maak
tu fais = jij doet, maakt 
il/elle/on fait = hij/zij/men doet, maakt 
nous faisons = wij doen, maken 
vous faites = jullie doen, maken / u doet, maakt 
ils/elles font = zij doen, maken

Let op: het werkwoord faire gebruik je vaak in combinatie met sporten
faire du foot = voetballen     faire de la danse = dansen, etc. 

Slide 13 - Slide

Les élèves (faire)

Slide 14 - Open question

Vous (faire)

Slide 15 - Open question

Maak nu: 
Les devoirs: le 12 mai

Faire: 
ex. 8A t/m C van hoofdstuk 7 (blz. 89,90)
Apprendre: 
werkwoord avoir, être, faire



Slide 16 - Slide

B1G le 12 mai 2023

Slide 17 - Slide

Unité 5: het werkwoord prendre 
Prendre = nemen

je prends = ik neem
tu prends= jij neemt
il/elle/on prend = hij/zij/men neemt
nous prenons = wij nemen
vous prenez = jullie nemen / u neemt
ils/elles prennent = zij nemen

Let op: apprendre (leren) en comprendre (begrijpen) worden op dezelfde manier vervoegd. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Les élèves (nemen) des bonbons

Slide 20 - Open question

Vous (begrijpen) le français?

Slide 21 - Open question

Nous (leren) le verbe prendre

Slide 22 - Open question

Maak nu: 
Faire: 
ex. 8A,B,C,E van hoofdstuk 6
Apprendre: 
werkwoord avoir, être, faire, prendre



Slide 23 - Slide