• Het kind heeft moeite om anderen te begrijpen en zichzelf begrijpbaar te maken.
• Het kind heeft een kleine woordenschat.
• Het kind heeft woordvindingsproblemen.
• Het kind is moeilijk te verstaan als het praat.
• Het kind heeft moeite met talige instructie.
• Het lukt het niet om talige opdrachten goed uit te voeren.
• Het kind heeft grote moeite met of kan geen samenhangend verhaal vertellen.
• Het kind vermijdt deelname aan klassengesprekken (het vindt "juist" reageren moeilijk door bijvoorbeeld woordvindingsproblemen).
• Het kind antwoord vaak ‘Ik weet niet’ op gestelde vragen, omdat snel antwoorden lastig is.
• Het kind is verbaal nauwelijks weerbaar en komt (daardoor) sneller in fysiek conflict.
• Het kind heeft weinig zelfvertrouwen.
• Sociale contacten verlopen zeer moeizaam.