Zugspitze M2, 4e nv (Schritt 10)

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1,2

Willkommen, heute ist Dienstag

der 17. Januar 2023

Lernziel(e)

• Ik ken de vormen van der- en ein-groep in de 1e en 4e     naamval.
  
• Ik weet hoe ik de 1e en 4e naamval moet vinden in de zin.
  
• kun je een korte tekst over een bioscoop begrijpen en hierover vragen beantwoorden.

Programm 

1.   Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? (5 min.)

2.  Schritt 10, herhaling van de 4e naamval

3.  Leesopdrachten maken S11, Aufgabe 3

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

 1e en 4e naamval

1e naamval

4e naamval

0

1e naamval = ....... (meerdere antwoorden zijn mogelijk)

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp

4e naamval = ...........
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)

1. hem(haar)
2. hij(zij)
3. onderwerp
4. lijdend voorwerp

"Kennst du ihn gut?"
Wat is 1e en 4e naamval?

Tekst

1. 1e = ihn 4e = du
2. 1e = du 4e= ihn

"Haben Sie mich angerufen"?
Wat is 1e en 4e naamval

1. 1e = Sie 4e = mich
2. 1e= mich 4e = Sie

Geef aan wat in de zin 4e naamval is: "Ich habe das Kind nicht gesehen."

1. das Kind = 4e naamval
2. Ich = 4e naamval

bij de der en de ein- groep is de uitgang van de 1e en de 4e naamval anders, bij welke is dat het geval?

1. mannelijk woorden
2. onzijdig woorden
3. vrouwelijk woorden
4. meervoud woorden

Bij welke groep hoort de vertaling van het woord "geen"?

1. der-Gruppe
2. ein-Gruppe

Vul der, die, das of den in.
_____ Apfel (m) ist sehr lecker.

1. Die
2. Der
3. Den
4. Das

Vul der, die, das of den in.
..... Käse (m) schmeckt mir heute so gut.

1. Der
2. Die
3. Den
4. Das

Vul der, die, das of den in.
Ich nehme ...... Hamburger. (m)

1. der
2. die
3. den
4. das

Vul der, die, das of den in.
Ich möchte gern ......... Fruchteis.

1. der
2. die
3. den
4. das

Vul der, die, das of den in.
Am liebsten esse ich ___________ Schokolade (v) mit Nüssen.

1. der
2. die
3. den
4. das

Vul in ein, eine of einen.
______ Tee (m) macht dich im Winter wieder warm.

1. Eine
2. Ein-
3. Einen

Vul in ein, eine of einen.
Möchtest du ___________ Apfelsaft (m) trinken?

1. eine
2. ein-
3. einen

Vul in ein, eine of einen.
Wir nehmen _____ Cola. (v)

1. eine
2. ein-
3. einen

Kijk nu terug naar de lesdoelen:

Ken je de vormen van der- en ein-groep in de 1e en 4e naamval?

Weet je hoe je de 1e en 4e naamval moet vinden in de zin?

Even ter controle

Zijn Aufgabe 2 en Aufgabe 5 nagekeken?

Dit doen we samen!

Tekst Schritt 11, Aufgabe 3

Nu gaan we oefenen!

Maken:

S10 : Aufgabe 2 + 5

S13 : Aufgabe 3

Klaar?  Oefen dan de woorden Schritt 9 met WRTS

 

Nu gaan we zelfstandig werken!

Hausaufgaben für nächste Woche, Kapitel 3

1.  Leren: Schritt 10 "1e en 4e naamval" S. 103"

2. Maken:  Schritt 10, Aufg. 2 + 5

                      Schritt 13, Aufgabe 3