D3 woordenschat h3, uitnodiging schrijven (week 4, les 2)
Welkom groep D3!
NT2
22-09-2021
Mevrouw Hilde
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3
This lesson contains 33 slides, with text slides.
Items in this lesson
Welkom groep D3!
NT2
22-09-2021
Mevrouw Hilde
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Woordenschat H3: in het park (herhalen)
Uitnodiging schrijven
Woordspel
Slide 2 - Slide
Schoolwerk check
Heeft iedereen een mail gestuurd naar zijn of haar klasgenoot?
Slide 3 - Slide
Huiswerk: sollicitatie bijbaan
onderwerp regel
aanhef
afsluiting
taalgebruik
beginzin van de mail (aangeven van interesse)
de kern van de mail (waarom je geschikt bent)
de slotzin van de mail (wat wil je?)
Slide 4 - Slide
Opdracht
Lees de mail van een andere leerling en stuur feedback.
Voldoet de e-mail aan alle eisen voor een zakelijk e-mail?
Stuur de verbeterde mail naar h.vandenheuvel@haarlemmermeerlyceum.nl
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
grauw
bijvoeglijk naamwoord
vaalgrijs
`grauw weer`, `grauw zien van ellende`
Slide 7 - Slide
de bespreking
zelfst.naamw. (v.)
1) bijeenkomst waar kwesties zakelijk worden besproken Voorbeelden: `de besprekingen tussen de Europese lidstaten'
2) beoordeling van een kunstwerk in krant of tijdschrift
Voorbeeld: `een bespreking van haar nieuwste
roman`
Synoniem: recensie
Slide 8 - Slide
de werkgever = iemand die
de baas is van een bedrijf
de werknemer =
mensen die werken in een bedrijf
Slide 9 - Slide
consument
zelfst.naamw.
iemand die een product of een dienstverlening koopt
Voorbeeld: `Het is goed voor de economie als de consumenten veel geld uitgeven.`
Slide 10 - Slide
illusie
zelfst.naamw.
gedachte die te mooi is om reëel te zijn
Voorbeeld: `de illusie wekken dat je rijk bent, terwijl dat niet zo is`
een illusie armer zijn (een teleurstelling hebben gehad)
Slide 11 - Slide
confronteren
werkw.
confronteren met: iemand laten zien wat diegene heeft gedaan (en wat diegene liever niet zou willen weten)
Voorbeeld: `Ik confronteerde hem met zijn fouten die hij heeft begaan.`
Slide 12 - Slide
flauw
bijvoeglijk naamwoord
eten dat flauw is, heeft te weinig zout
simpel, beetje saai grapje
slap, zwak, niet sterk
zin: De soep smaakt een beetje flauw.
Slide 13 - Slide
glimmen
werkw.
1) erg glanzen
Voorbeeld: `Als je de auto goed in de was zet, glimt hij weer als een spiegel.`
2) (van je gezicht) er blij uit zien
Voorbeeld: `glimmen van trots`
Synoniem: stralen
Slide 14 - Slide
(on)tevreden
niet blij, gelukkig;
tegengestelde van: tevreden;
on = niet
Zin: Wij zijn ontevreden over het feit dat we nu buiten moeten sporten.
Slide 15 - Slide
grommen
werkw.
1) (van dieren) een laag geluid maken, vaak als dreiging Voorbeeld: `Zodra hij een andere hond ziet, gaat hij grommen.`
2) (van mensen) iets zeggen met brommende stem
Slide 16 - Slide
bedacht
bijv. nw. , ww.
waarover je hebt nagedacht of als iemand nadenkend is, verzonnen
`De bedachte smoes was zeer ongeloofwaardig.`
Slide 17 - Slide
aantekeningen
zelfst.naamw.
1) korte tekst
Voorbeeld: `aantekeningen maken bij een concepttekst`
Synoniem: notitie
Slide 18 - Slide
de invulling
zelfst.naamw.
1) het invullen, of wat iets vult
Voorbeeld: `invulling geven aan (iets) () ' ,`We zorgen voor een passende invulling van de studiereis'
Slide 19 - Slide
afwijken
werkw.
Vervoegingen: is afgeweken (volt.deelw.)
anders zijn (dan iemand of iets anders)
Voorbeelden: `een afwijkende mening hebben`, `afwijken van de rest`
Synoniem: verschillen
Slide 20 - Slide
sjokken
werkw.
langzaam lopen zonder je voeten goed op te tillen
Voorbeeld: `moe naar huis sjokken`
Synoniem: sloffen
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Maak een lijst
Je gaat samen met iemand een week naar een eiland. Daar woont niemand. Er is helemaal niks. Je mag tien dingen meenemen. Wat ga je meenemen? Maak een lijst. Je mag een woordenboek gebruiken.
Kies samen de tien beste dingen uit. Jullie moeten het samen eens worden. Zet deze tien dingen op een nieuwe lijst.
Ik denk dat we een boek mee moeten nemen.
Waarom?
Omdat ik graag wil lezen.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Wat is altijd een goede eigenschap voor een bijbaan?
Slide 25 - Slide
Instructie 5W+1H-vragen
Wat zijn ook alweer de 5W+ 1H vragen?
Schrijf ze op.
timer
1:00
Slide 26 - Slide
5W + 1H - vragen
Wat?
Waar?
Wanneer?
Wie?
Waarom?
Hoe?
Slide 27 - Slide
Schrijf een uitnodiging
Je school bestaat 50 jaar. Op 25 november is het feest. Maak een uitnodiging voor het schoolfeest. Er zijn verschillende activiteiten, zoals een BBQ, en er komt een DJ.
Gebruik de 5W + H-vragen
Bedenk een programma
Maak samen een uitnodiging
Gebruik Op Schrift (blz. 40)
Slide 28 - Slide
Een voorbeeld
Voor wie is de uitnodiging?
Wie heeft de uitnodiging geschreven, denk je?
Wie moet je laten weten dat je komt?
Slide 29 - Slide
Tip & top
Lees de uitnodiging van elkaar.
Praat er samen over.
Kun je het lezen?
Zie je wat voor feest het is?
Zie je wanneer?
Zie je hoe laat?
Zie je voor wie?
Heb je een tip? Heb je een top?
Slide 30 - Slide
Welk woord ben ik?
Bestudeer 5 minuten de woordenlijsten.
Kies een woord en plak het op je klasgenoot.
Raad het woord met behulp van je klasgenoten.
Je partner geeft een definitie/omschrijving van het woord.