Werkwoordspelling les 4: voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bn

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 4: Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

VWO 2
 P1 2023-2024
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 4: Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

VWO 2
 P1 2023-2024

Slide 1 - Slide

Je kunt nu...
... een samengestelde zin herkennen.
... de persoonsvorm in een zin vinden.
... de persoonsvorm TT in een zin vervoegen.
... de persoonsvorm VT in een zin vervoegen.
... werkwoorden vervoegen, die oorspronkelijk uit het Engels komen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Aan het einde van de les weet je...
... hoe je het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegt.
"als je dat hebt gedaan, heb je het vervoeg"

... hoe je het vdw als bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier vervoegt.
" als je een foto hebt vergroot, heb je een uitvergrote foto  "

... hoe je het onderwerp in een zin vindt.
"Hoop je echt, dat ik je geloof?"

Slide 4 - Slide

Herhaling

Slide 5 - Slide

sterke werkwoorden

Slide 6 - Slide

op -d of -t?
stam
🐏
👂

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Herhaling vorig jaar
2 uitzonderingen
1: Eindigt het vdw op -en? Dan eindigt het vdw als BN ook op -en.
2: Klopt de uitspraak niet? Dan schrijf je toch met -dd of -tt.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Uitzonderingen 1: vdw op -en --> BN ook op -en.

Slide 11 - Slide

Uitzonderingen 2: De uitspraak moet kloppen

Slide 12 - Slide

Zelfstandig werken!
Werk zelfstandig aan de volgende opdrachten in stilte.
Lees de theorie goed en maak de opdrachten en quizvragen.
ga naar lessonup en ga naar les werkwoordspelling les 4.

Slide 13 - Slide

Oefenen met het vdw
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.



Slide 14 - Slide

Oefenen met het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 15 - Slide

Oefenen
Op de volgende slides volgt een aantal opdrachten, die bedoeld zijn om het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (vdw als BN) te onderscheiden van de persoonsvorm verleden tijd (PVVT).

Dus: 
Je leert wat het verschil is tussen het vdw als bn en de pv vt.

Slide 16 - Slide

Kies de juiste vorm en leg uit
De begeleide/begeleidde man was blij met Antons hulp.

Slide 17 - Open question

Kies de juiste vorm en leg uit

De verwoeste/verwoestte kerktoren wordt weer snel gerepareerd.

Slide 18 - Open question

Kies de juiste vorm en leg uit

De storm verwoestte/verwoeste onlangs de kerktoren.

Slide 19 - Open question

Kies het juiste antwoord

Het (typen) adres
A
getypete
B
getypte

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste antwoord

Het (verlichten) tuinpad
A
verlichten
B
verlichtte
C
verlichte
D
verlichtten

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in

In de door de storm (vellen) boom staan de namen (kerven) van vele verliefden.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide


(LET OP het verschil in enkelvoud en meervoud)

            Heel de school gaat vanavond naar ATC live
            Veel leerlingen gaan vanavond naar De Vorstin
            Dit elftal wint zeker de wedstrijd 
            Deze elftallen moeten tegen elkaar stijden
            Deze spelers winnen de beker

Slide 25 - Slide

Oefenen met het onderwerp
Maak: onderwerp 01
Meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 02
Wederom meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 03

Ga door met het maken van de opdrachten totdat je niet meer dan 1 fout hebt.

Slide 26 - Slide

Herhaling PV TT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op als dat gevraagd wordt. 
Dat kan op de toets ook gevraagd worden en als je het dan vergeet, is het helaas niet goed :(

Voorbeeld: 
___________ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vind je

Slide 27 - Slide

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 28 - Quiz

welke UITLEG bij het vorige antwoord
"De docent [deletet] de opdracht."
is goed?
A
ik-vorm is "ik delete" (vanwege uitspraak)/ de docent is 3e persoon enkelvoud -> dus ik-vorm +t
B
ik-vorm is {stam + -e} omdat de uitspraak anders niet klopt // 3e persoon enkelvoud-> ik-vorm +t
C
ik-vorm is "ik delet" maar een docent verdient gewoon iets extra's
D
Je schrijft wel "de docent deletet" maar je spreekt het uit als "de docent deliet"

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm in, in de TEGENWOORDIGE TIJD
(controleer met het ww 'lopen')
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm in in de TEGENWOORDIGE TIJD
(controleer met het ww 'lopen')
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 31 - Quiz

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

1. Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 32 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
2. Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 33 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. Ik hoorde dat de nieuwe, grote H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 34 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 35 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Wat gek dat Yrsa zich nog altijd zo over haar hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 36 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)

Slide 37 - Open question

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 38 - Open question

Herhaling persoonsvorm VT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vond je

Slide 39 - Slide

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
delete
B
deletete
C
delette

Slide 40 - Quiz

welke UITLEG bij het vorige antwoord
"De docent [deletete] de opdracht."
is goed?
A
VT / Stam eindigt op een -t 🐏. (tt=ik delete)/ 3e pers. VT is +te
B
Bij de VT van regelmatige ww moet je in de derde persoon -te of -de toevoegen (regel: 't sexy fokschaap)
C
ik-vorm VT is "ik delete" en een docent verdient altijd iets extra's
D
Je schrijft wel "de docent deletete" maar je spreekt het uit als "de docent deliete"

Slide 41 - Quiz

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De coureur (racen) naar de finish.
A
racte
B
racete

Slide 42 - Quiz

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 43 - Quiz

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 44 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

2. __________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 45 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 46 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 47 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 48 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 49 - Open question

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 50 - Open question

Ik snap de regels van werkwoordspelling.
A
ja
B
nee

Slide 51 - Quiz

Ik snap het verschil tussen TT en VT (🐏) en kan de verschillende regels toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll