Ter info.
1. Zet alle leerlingen in een kring; de leerlingen zijn sterren. Sterren staan heel ver van ons op de aarde af.
2. Eén leerling gaat in het midden van de kring staan en krijgt de looplamp. Deze leerling is de zon.
3. Een andere leerling krijgt een zonnebril op en gaat op twee meter vanaf de zon staan. Deze leerling is de aarde. Hij of zij ziet wat wij vanaf de aarde kunnen zien
Oefeningen
a. Zet de aarde met zijn of haar gezicht naar de zon toe.
Is het nu dag of nacht op aarde? (dag)
b. Zet de aarde nu met zijn of rug naar de zon. Is het nu dag of nacht op aarde? (nacht)
c. aat de aarde een rondje om zijn of haar as draaien. Wat heeft de leerling nu uitgebeeld? (een dag, 24 uur)
d. De aarde maakt behalve een rondje om zijn of haar as, ook een rondje om de zon. Laat de aarde een rondje om de zon lopen. Wat heeft de leerling nu uitgebeeld? (een jaar)
e. Vraag nu een derde leerling om de maan te zijn. Geef deze leerling een witte bal en zet hem of haar op armlengte van de leerling die de aarde is. Laat de maan de bal steeds op dezelfde plek houden, bijvoorbeeld boven het hoofd. Laat de maan een rondje om de aarde draaien.
f. Laat nu de aarde, de maan en de zon alle bewegingen uitvoeren. De aarde draait om zijn eigen as en de zon, en de maan draait om de aarde.