This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Woorden voor:
- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
(vriend - vrienden)
- kan vaak klein of groot gemaakt worden
(taart - taartje)
- staat vaak met een lidwoord geschreven
(de klas, een boek, het paard)
Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord
VOORZETSEL
Woord dat aangeeft
waar, wanneer of waarom
iets of iemand iets doet (kastwoorden)