Klankveranderende werkwoorden:
- lopen: ik liep / hij liep / wij liepen
- slapen: ik sliep / hij sliep / wij sliepen
Klankvaste werkwoorden:
- werken: ik werkte / hij werkte / wij werkten
- spelen: ik speelde / hij speelde / wij speelden
- overnachten: ik overnachtte / hij overnachtte / wij overnachtten