Verwijswoorden, les 1, periode 2

Verwijswoorden
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, g, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

          Open
  Lessonup.app

                                         Welkom!
              Voordat de les is begonnen, heb jij:

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden
Voorbeeld:
1) Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.

 2) Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.


Slide 3 - Slide

0

Slide 4 - Video

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 5 - Quiz

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 6 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 7 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 8 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Drag question