Herhaling spelling, grammaticale missers, aan elkaar of los 27-10-21

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

3 fouten
Dit/dat/die/deze

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hij heeft het zich goed .... (herinneren).
A
herinnert
B
herinnerd

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hij .... (herinneren) het zich goed.
A
herinnert
B
herinnerd

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

TT = Stam + t-en

VT = Stam + t/d-en

Let op: 
- In welke tijd staat het?
- Staat er nog een ander werkwoord in de zin? (VT-DLW)
- Enkelvoud of meervoud? (Ook als het een lange zin is)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De piraat ... (verdelen) nu de buit.
A
verdeelt
B
verdeeld
C
verdeelte
D
verdeelde

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Let op: wanneer de vraagstelling is ... (veranderen) je het werkwoord soms ook anders moet spellen.
A
verandert
B
veranderd
C
veranderde
D
geveranderd

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Let op: wanneer de vraagstelling ... (veranderen), moet je het werkwoord soms ook anders spellen.
A
verandert
B
veranderd
C
veranderde
D
geveranderd

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

De piraat heeft de buit ... (verdelen)
A
verdeelt
B
verdeeld
C
verdeelte
D
verdeelde

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Je hebt mij nooit ... (geloven).
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofde
D
geliefd

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hij heeft zijn dochter .... (onterven).
A
onterft
B
onterfd

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Het is vaak ... (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurde
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Je ... (geloven) het nooit.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofde
D
geliefd

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Het ... (gebeuren) vaak.
A
gebeurt
B
gebeurde
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Het zal Roger niet verbazen dat nu iedereen deze vraag goed ....
A
beantwoord
B
beantwoordt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Dat is gek, blijkbaar ... sommigen die vorige vraag toch fout.
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoorden
D
beantwoordden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hij .... (onterven) zijn dochter.
A
onterft
B
onterfd
C
onterfde
D
onterfte

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Of ... (worden) je een beetje onzeker van dit soort vragen?
A
word
B
wordt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Gelukkig heb je op een gegeven moment het probleem ... (herkennen).
A
herkent
B
herkend
C
herkende
D
herkennend

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

en je ... (herkennen) nu de gevaarlijke werkwoorden, namelijk die beginnen met: ont, be, ge, her, ver & er.
A
herkent
B
herkend
C
herkende
D
herkente

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Is het moeilijke woord in deze zin goed gebruikt?

Hij was erg hypocriet bezig, want hij deed precies hetzelfde als waar hij ons van beschuldigde.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

... hebben dat nooit zo bedoeld.
A
Zij
B
Hun

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Leergieriger ... Linda ga je ze niet vinden hier op school.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Als/dan

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Hen/hun/zij
Wij hebben ons werk af 
Onze koffer/die koffer is van ons

Geef dat aan ons
Dat kan je ons niet aandoen 

Geef ons dat fietsje maar
Geef aan ons dat fietsje maar
 Zij hebben hun werk af
 hun koffer/ die koffer is van hen
 
Geef dat aan hen
Dat kan je hun niet aandoen

Geef hun dat fietsje maar
Geef aan hen dat fietsje maar

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Als ik of als mij? 
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.


Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Tip: Maak de zin af 
Jij vindt hem beter dan mij.
=
Jij vindt hem beter dan dat je mij vindt.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Ze is even oud als...
A
ik
B
mij

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hij ziet zijn zus net zo vaak als ...
(wanneer hij zijn zus net zo vaak ziet als hij mij ziet)
A
ik
B
mij

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hij ziet zijn zus net zo vaak als ...
(wanneer we allebei zijn zus even vaak zien)
A
ik
B
mij

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hij zocht stad en land af naar zijn geliefde prinsesje ... haar glazen muiltje was verloren.
A
die
B
dat

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

"Hottentottententententoonstelling"
is correct geschreven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Het duurde erg lang voor Roger en Linda naar de klas met gretiggraag-lerende studenten ....
A
Loopte
B
loopten
C
liep
D
liepen

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Waar of niet waar?
Camera-instelling is goed gespeld
Niet waar
Waar

Slide 34 - Poll

This item has no instructions

Aan elkaar of los?
Bijna altijd aan elkaar, behalve:
- Bij klinkerbotsing 
- Twee gelijkwaardige woorden
- Rare uitzonderingen die niet genoemd hoeven worden 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Pauze

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Sepllignsdropacht

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Periode 1
Spelling & grammatica - 
Spelling werkwoorden Tegenwoordige Tijd en Verleden Tijd (d/t)

Hoofdletters of niet 

Grammaticale veelvoorkomende fouten: als/dan - hen/hun/zij - dit/dat/die/deze
Aan elkaar of los geschreven  
 


+ veel gelezen en die moeilijke woorden oefening

Slide 39 - Slide

This item has no instructions