12/10 als/dan & hen/hun/zij

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Hongeriger ... een Viking schrokte hij de kippenpoot weg.

1. als
2. dan

Suriname is vier keer groter ... Nederland.

1. als
2. dan

Nederland is vier keer zo klein ... Suriname

1. als
2. dan

Als/dan

Het verschil tussen als en dan is makkelijker ... je denkt.

1. als
2. dan

... hebben ons werk af.

1. Wij
2. Ons

... hebben hun werk af.

1. Zij
2. Hun

Dit is ... auto die ... vorig jaar kochten.

1. Hen, hun
2. hun, hen
3. hun, zij
4. onze, wij

Ik schonk ... een kopje koffie in

1. voor hen
2. hun
3. zij

Hen/hun/zij

Wij hebben ons werk af 

Onze koffer/die koffer is van ons

Geef dat aan ons

Dat kan je ons niet aandoen 

Geef ons dat fietsje maar

Geef aan ons dat fietsje maar

 Zij hebben hun werk af

 hun koffer/ die koffer is van hen

 

Geef dat aan hen

Dat kan je hun niet aandoen

Geef hun dat fietsje maar

Geef aan hen dat fietsje maar

Ik merkte dat ... iets achterhielden

1. hun
2. hen
3. zij

Geef die stapel papieren maar aan ...

1. hen
2. hun
3. zij

Dat kan je ... niet aandoen

1. zij
2. hen
3. hun

Hullie

Pauze

Moeilijke woordenopdracht