Die, dat, wie en wat

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- hoe we de woordjes die, dat, wie en wat benoemen.
- hoe we kunnen bepalen of een woord een bijwoord, een tussenwerpsel of een voorzetsel is.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- hoe we de woordjes die, dat, wie en wat benoemen.
- hoe we kunnen bepalen of een woord een bijwoord, een tussenwerpsel of een voorzetsel is.

Slide 1 - Slide

Benoemen die, dat, wie en wat
Als je de woorden die, dat, wie en wat tegenkomt in een zin, kunnen ze tot verschillende woordsoorten behoren. In deze les bespreken we hoe we deze woorden benoemen.

Slide 2 - Slide

die en dat
Als we 'die' kunnen vervangen door 'deze', is er sprake van een aanwijzend voornaamwoord. Zo niet, dan is het een betrekkelijk voornaamwoord en verwijst het naar een antecedent.

Als we 'dat' kunnen vervangen door 'dit', is er sprake van een aanwijzend voornaamwoord. Zo niet, dan is het een betrekkelijk voornaamwoord en verwijst het naar een antecedent.

Slide 3 - Slide

wie en wat
Als de woorden 'wie' en 'wat' aan het begin van een vraag naar een persoon of ding staan, zijn het vragende voornaamwoorden.

Als ze naar iets dat eerder in de zin is genoemd verwijzen, zijn de woorden 'wie' en 'wat' betrekkelijke voornaamwoorden.

Als je 'wie' kunt vervangen door 'degene die' en 'wat' door 'datgene dat', noemen we het een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.

Ten slotte is het woordje 'wat' een onbepaald voornaamwoord als we het kunnen vervangen door het woordje 'iets'

Slide 4 - Slide


Wie niet waagt, wie niet wint...
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 5 - Quiz


Heeft u wat over voor het goede doel?
A
Vragend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 6 - Quiz


De fiets die ik gisteren heb besteld, mag ik volgende week ophalen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Aan de slag
Ga nu aan het werk met opdracht 4 en 5 van de module grammatica woordsoorten.

Slide 8 - Slide

Bijwoord, voorzetsel of tussenwerpsel?
Ook zijn er woorden waarvan misschien niet meteen duidelijk is of het een bijwoord, een voorzetsel of een tussenwerpsel is. Twijfel je tussen deze woordsoorten, let dan nu goed op!

Slide 9 - Slide

Bijwoord of niet?
Bijwoorden zien er vaak hetzelfde uit als bijvoeglijke naamwoorden. Het is belangrijk om te bekijken waar zo’n woord bij hoort. Hoort het bij een zelfstandig naamwoord, dan is het een bijvoeglijk naamwoord. Zo niet, dan is het een bijwoord.

Slide 10 - Slide

Tussenwerpsel of niet?
Woorden die we als tussenwerpsel kennen, kunnen ook tot andere woordsoorten behoren. Als ze aan het begin van de zin staan, volgt een komma; als ze aan het eind van de zin staan, worden ze voorafgegaan door een komma en als ze in het midden van de zin staan, worden ze ingesloten door komma’s.

Slide 11 - Slide

Voorzetsel of niet?
Woorden die we als voorzetsel kennen, kunnen ook bijwoorden zijn. Hiervan is sprake als het delen van splitsbare werkwoorden zijn.

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Ga nu aan het werk met opdracht 6 tot en met 8 van de module grammatica woordsoorten.

Slide 13 - Slide