Zinsdelen §3 ow les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* Socrative
* oefeningen



Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het onderwerp van een zin vinden en benoemen.

timer
10:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* Socrative
* oefeningen



Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* het onderwerp van een zin vinden en benoemen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is een persoonsvorm?

1. Een zelfstandig naamwoord dat zich vormt naar het onderwerp van de zin.
2. Een bijvoeglijk naamwoord dat zich vormt naar het onderwerp van de zin.
3. Een werkwoord dat zich vormt naar het onderwerp van de zin.
4. Een lidwoord dat zich vormt aan het onderwerp van de zin.

Slide 2 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:


"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"

1. Wat
2. is 
3. de persoonsvorm
4. in deze zin

Slide 3 - Slide

Steek het aantal vingers omhoog dat correspondeert met het juiste antwoord.
Is de zin goed in zinsdelen verdeeld?

Deze mevrouw / is / heel erg aardig / voor mij.

1. Goed
2. Fout

Slide 4 - Slide

Nulmeting onderwerp

Slide 5 - Slide

Nulmeting
Ga naar gosocrative.com en open het lokaal MEIJERCOMENIUS

naam: H1D + voor- en achternaam

Let op spaties en leestekens; als je die niet goed gebruikt, kan een antwoord fout gerekend worden.

Klaar met de nulmeting: schrijf je score op in je schrift bij het overzicht. 

Keuzemoment:
< 70% luister naar de uitleg en doe mee met de lesopdrachten
70 - 90%: maak opdracht  2 en 3 van §3 onderwerp
> 90%: maak opdracht 4 en 5 (individueel en niet in een tweetal) OF
lees theorie van §5 en maak dan opdracht 2 (van §5)


timer
15:00

Slide 6 - Slide

Het onderwerp (ow)
  • geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
  • is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
  • heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
  • begint nooit met een voorzetsel.

Slide 7 - Slide

Het onderwerp (ow) vinden, hoe doe je dat?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp.

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.


Slide 8 - Slide

Mijn score bij de nulmeting was ... en ik heb keuzeopdracht ... gemaakt.

Slide 9 - Open question

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 10 - Open question

Ik kan het onderwerp van een zin vinden.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 11 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll