This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Weten we het nog?
Slide 1 - Slide
Wat is het verschil tussen inkomen en belastbaar inkomen?
Slide 2 - Open question
Jan heeft een woning met een waarde van €250.000. Met hoeveel euro gaat het belastbaar inkomen van Jan omhoog (eigenwoningforfait)?
Slide 3 - Open question
Het eigenwoningforfait komt bij je inkomen en heeft dus een negatief effect op je belastbaar inkomen (dit gaat immers omhoog). Heeft het hebben van een koopwoning altijd alleen maar een negatief effect op je belastbaar inkomen? Verklaar je antwoord.
Slide 4 - Open question
Bereken van de volgende persoon hoeveel inkomstenbelasting ze moet betalen: Belastbaar inkomen Tanja: € 10.000
Slide 5 - Open question
Hoofdstuk 6 paragraaf 2 deel 2
Slide 6 - Slide
Tijdens deze les leer je
* Hoe je de vermogensrendementsheffing berekent (hoeveel belasting je moet betalen in box 3)
* Wat heffingskorting is
* Hoe je uitrekent hoeveel belasting je in totaal (box 1 en box 3) moet betalen.
Slide 7 - Slide
Weten we het nog?
Slide 8 - Slide
Boxen
Box 1: inkomen uit werk en en wonen
Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Slide 9 - Slide
Loonheffing
Loonheffing
* loonbelasting
* premie volksverzekering
Slide 10 - Slide
Belastbaar inkomen
Box 1
Je belastbaar inkomen is € 42.545. Hoeveel belasting moet je betalen?
Slide 11 - Slide
Het schijventarief
Slide 12 - Slide
Box 3
Vermogen is je bezit in de vorm van spaargeld, beleggingen, enz.
Over je vermogen betaal je belasting in box 3.
Deze belasting heet vermogensrendementsheffing of belasting over het vermogen
Slide 13 - Slide
Over welk bedrag betaal je belasting in box 3?
Slide 14 - Slide
Piet heeft €90.650 aan spaargeld. Over welk deel van zijn spaargeld moet hij belasting betalen?
A
€90.650
B
€50.650
C
€40.000
D
€0
Slide 15 - Quiz
Hoeveel belasting betaal je dan in box 3?
Slide 16 - Slide
Oefenen
Slide 17 - Slide
Heffingskortingen
Nadat je de belasting in box 1 en 3 berekend hebt, mag je daarvan de heffingskorting aftrekken. Dat is een korting op de inkomstenbelasting.
Na aftrek van de heffingskorting blijft het bedrag over dat je aan belasting moet betalen.
Er zijn verschillende heffingskortingen, bijvoorbeeld:
de algemene heffingskorting (voor iedereen)
de arbeidskorting (voor werkenden).
Slide 18 - Slide
Hebben de heffingskortingen invloed op je belastbaar inkomen in box 1?
A
Nee
B
Ja
Slide 19 - Quiz
Hoeveel belasting betaal je?
Slide 20 - Slide
Wat wordt bedoeld met fictief rendement?
A
de werkelijke
opbrengst
B
de positieve
opbrengst
C
de denkbeeldige opbrengst
D
de netto-
opbrengst
Slide 21 - Quiz
Hoeveel geld heb je verdiend over je vermogen in box 3?
Fictief rendement
Slide 22 - Slide
Hoeveel belasting betaal je nou over box 1 en box 3?
Heb je geen loonheffing betaald? Dan betaal je het hele bedrag aan de Belastingdienst.
Is er loonheffing op je loon ingehouden? Dan betaal je alleen het verschil aan de Belastingdienst. Of je krijgt het verschil terug.