De leerling kan met voorbeelden het verschil tussen basis – en luxe behoeften uitleggen.
De leerling kan verklaren op welke manier het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking inzicht geeft in (onder)ontwikkeling en daarbij berekeningen maken
Leerdoelen
Slide 3 - Slide
Onderwerpen en leerdoelen
Uitleg en controle vragen
Zelfstandig aan de slag
Opdrachten bespreken
Evaluatie
Planning
Slide 4 - Slide
Welvaart
- Koopkracht en inkomen
- Kun je kopen wat je wilt met het geld dat je verdient?
Welzijn
- goed voelen, liefde, gezond zijn en sociaal contact
- Wat maakt jou gelukkig zonder geld?
Slide 5 - Slide
1. Hoeveel is het nationaal inkomen per hoofd van land A?
€ 100.000 : 50 inwoners = € 2.000
2. Hoeveel is het nationaal inkomen van land B?
500 inwoners x € 100 = € 50.000
3. Hoeveel inwoners heeft land C?
€ 1.500.000 : € 2.500 = 600 inwoners
Land
Nationaal inkomen
Aantal Inwoners
Nationaal inkomen per hoofd
A
€ 100.000
50
B
500
€ 100
C
€ 1.500.000
€ 2.500
Slide 6 - Slide
Vlak voor het einde van de les kies ik leerlingen die hun opdrachten komen laten zien (eventueel met het rad van fortuin).
Herhalingsopdrachten 1 t/m 4. Eerste 5 minuten mag je fluisterend overleggen. Na 5 minuten mag je op een normaal geluidsniveau overleggen en vragen stellen.
Rood = stil aan het werk Oranje = zachtjes overleggen Groen = op normaal geluidsniveau overleggen
Zelfstandig aan de slag
timer
5:00
Slide 7 - Slide
Herhalingsopdracht 1
A = - Door meer te werken en dus meer te verdienen om meer te kopen. - Door een salarisverhoging waardoor je meer kan kopen.
B = - Gezondere levensstijl. - Meer sociaal contact. - Mediteren?
Opdrachten bespreken
Slide 8 - Slide
Herhalingsopdracht 2A
Nederland € 680.000.000.000 : 16.900.000 inwoners = € 40.237 inkomen per hoofd
Luxemburg € 50.000.000.000 : 521.000 inwoners = € 95.969 inkomen per hoofd
Bangladesh € 530.500.000.000 : 166.200.000 inwoners = € 3.192 inkomen per hoofd
Malawi € 13.800.000.000 : 17.300.000 inwoners = € 798 inkomen per hoofd
Opdrachten bespreken
Slide 9 - Slide
Herhalingsopdracht 2
B = Luxemburg
C = € 40.237 : € 798 = 50
Opdrachten bespreken
Slide 10 - Slide
Herhalingsopdracht 3A
China = € 5.428.800.000.000 : 1.262.500.000 inwoners = € 4.300
Congo = € 9.200.000.000 : € 3.066,70 = 30.000.000 inwoners
India = € 2.539.800.000.000 : 1.015.900.000 inwoners = € 2.500
Ivoorkust = 16.000.000 inwoners x € 1.356,30 = € 21.700.000.000
Japan = € 3.076.300.000.000 : 126.900.000 inwoners = € 24.241,92
Nederland = € 397.400.000.000 : 15.900.000 inwoners = € 24.993,71
Opdrachten bespreken
Slide 11 - Slide
Herhalingsopdracht 3
B = China
C = Congo
D = Met meer inwoners kan je meer verdienen
E = Nederland, want daar is het inkomen per hoofd het hoogst.
Opdrachten bespreken
Slide 12 - Slide
Opdrachten bespreken
Herhalingsopdracht 4
A = basisbehoefte
B = basisbehoefte
C = luxe behoefte
D = basis behoefte
E = luxe behoefte
F = luxe behoefte
G = basis behoefte
H = basis behoefte
Slide 13 - Slide
Rad van Fortuin
M3B
M3A
Slide 14 - Slide
Evaluatie
Slide 15 - Slide
Waar gaat de toets over?
Hoofdstuk 1.1 t/m 1.5
Opdrachten 1 t/m 47
Hoe kan je leren voor de toets?
Bestuderen "Uitleg" documenten op Google Classroom.