Leerjaar 3 - voorbereiding 4e klas (laatste les)

1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

ÚLTIMA LECCIÓN

El programa de hoy: 

  • wederkerende werkwoorden kunnen vervoegen
  • zinnen kunnen vertalen
  • woordenschat weten die te maken hebben met dagindeling

Slide 2 - Slide

ÚLTIMA LECCIÓN

El programa de hoy: 

  • wederkerende werkwoorden kunnen vervoegen
  • zinnen kunnen vertalen
  • woordenschat weten die te maken hebben met dagindeling

Slide 3 - Slide

Spaanse werkwoorden die te maken hebben met dagindeling

Slide 4 - Mind map

GOED of FOUT:
LLAMARSO is een vervoeging van het werkwoord LLAMARSE
A
B

Slide 5 - Quiz

Welk werkwoord betekent ZICH AANKLEDEN in het Spaans?
A
ponerse
B
vestirse
C
acostarse
D
levantarse

Slide 6 - Quiz

Wederkerende werkwoorden:
Wat doe je met 'SE'
A
Niks
B
Vervoegen en achter het vervoegde ww zetten
C
Vervoegen en voor het vervoegde ww zetten
D
Die mag je weg laten

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN wederkerend werkwoord?
A
aburrirse
B
levantarse
C
bailar
D
bañarse

Slide 8 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord ACOSTARSE in de 1e persoon?
A
acosto
B
me acosto
C
acuesto
D
me acuesto

Slide 9 - Quiz

Verbos  irregulares 
irregulares

Slide 10 - Slide

Importante
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet:  levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling:  acostarse (naar bed gaan)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 11 - Slide

Hoe vertaal je:
WIJ SLAPEN (dormir)
A
nos dormimos
B
nos duermimos
C
dormimos
D
duermimos

Slide 12 - Quiz

Welke 2 fouten zie je in het rijtje van LLAMARSE?
LLAMO - LLAMAS - LLAMA - LLAMOS - LLAMÁIS - LLAMAN

Slide 13 - Open question

Hoe vervoeg je het werkwoord VESTIRSE?

Slide 14 - Open question

Wat is GEEN goede vertaling van:
de rok is goedkoper dan de jurk?
A
la falda es más barato que el vestido
B
la falda es más barata que el vestido

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN goede vertaling van:
de rok is beter dan de jurk?
A
la falda es más mejor que el vestido
B
la falda es mejor que el vestido

Slide 16 - Quiz

Wat is GEEN goede vertaling van:
de rokken zijn kleiner dan de jurk?
A
las faldas son más pequeña que que el vestido
B
las faldas son menos grandes que el vestido

Slide 17 - Quiz

Verbeter de volgende zin:
Ik ben kleiner dan zij

Slide 18 - Open question

Verbeter de volgende zin:
Hij is aardiger dan ik

Slide 19 - Open question


VERGELIJKING: Paco es más ________ que tú.
(streng)
temprano=vroeg

Slide 20 - Open question


VERGELIJKING: Ana es más ________ que tú.
(mooi)
temprano=vroeg

Slide 21 - Open question


VERGELIJKING: Ana y Paco son más ________ que tú.
(lelijker)
temprano=vroeg

Slide 22 - Open question

GOED of FOUT:
dejar = lenen
A
B

Slide 23 - Quiz

GOED of FOUT:
1e persoon levantarse = me llevanto
A
B

Slide 24 - Quiz

GOED of FOUT:
levantarse = opstaan
A
B

Slide 25 - Quiz

GOED of FOUT:
en parejas = in grote groepen
A
B

Slide 26 - Quiz

GOED of FOUT:
jullie douchen = os ducháis
A
B

Slide 27 - Quiz


¿Ustedes (acostarse)________ a las 23:00?

Slide 28 - Open question


¿A qué hora (levantarse, tú)______________?

Slide 29 - Open question


¿A qué hora tu padre (irse)______________?

Slide 30 - Open question

VERTAAL:
Wat trek je meestal aan?

Slide 31 - Open question

VERTAAL:
Wat doe je 's avonds?

Slide 32 - Open question

VERTAAL:
Ik moet geld sparen en minder uitgeven

Slide 33 - Open question

DIT MOET GOEDKOMEN!

Slide 34 - Mind map