Leerjaar 3 - werkwoordenportfolio

1 / 41
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

lección 3 

El programa de hoy: 

  • werkwoordenportfolio afmaken en bespreken
    - klaar? leren betekenissen werkwoorden!
  • oefeningen maken LessonUp


Slide 3 - Slide

werkwoorden basis

Slide 4 - Mind map

hablar
dormir
vivir
casarse
empezar
preguntar
saber

Slide 5 - Drag question

Wat voor type regelmatige werkwoorden kennen wij in het Spaans?
A
O-AS-A-AMOS-ÁIS-AN
B
AR- ER
C
AR-ER-IR
D
ER-IR

Slide 6 - Quiz

TENEMOS is een vervoeging van het werkwoord TENER
A
GOED
B
FOUT

Slide 7 - Quiz

14. Welk werkwoord betekent zowel WONEN als LEVEN in het Spaans?
A
mirar
B
tener
C
caminar
D
vivir

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN wederkerend werkwoord?
A
aburrirse
B
levantarse
C
bailar
D
bañarse

Slide 9 - Quiz

Wederkerende werkwoorden:
Wat doe je met 'SE'
A
Niks
B
Vervoegen en achter het vervoegde ww zetten
C
Vervoegen en voor het vervoegde ww zetten
D
Die mag je weg laten

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het werkwoord IR?
A
gaan
B
ik ga
C
hebben
D
jij bent

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het werkwoord SER?
A
heten
B
zijn
C
gaan
D
noemen

Slide 12 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord PODER in de 1e persoon?
A
podo
B
podue
C
puedo
D
pouedo

Slide 13 - Quiz

Hoe vertaal je:
WIJ SLAPEN
A
nos dormimos
B
nos duermimos
C
dormimos
D
duermimos

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je:
IK WEET
A
B
sabo
C
veo
D
voy

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je:
ZIJ ZEGGEN
A
dicen
B
van
C
ven
D
llevan

Slide 16 - Quiz

Wat is er fout aan het volgende rijtje?
LLAMARSE:
LLAMO - LLAMAS - LLAMA - LLAMOS - LLAMÁIS - LLAMAN

Slide 17 - Open question

Hoe vervoeg je het werkwoord ACOSTARSE?

Slide 18 - Open question

Ik vind het vervoegen van deze werkwoorden:

Slide 19 - Open question

¿Qué has aprendido?

Slide 20 - Mind map

¿Preguntas?

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

lección 4 

El programa de hoy: 

  • Uitleg Perfecto
  • Oefeningen maken LessonUp


Slide 23 - Slide

                               Uitleg Perfecto 
                                                                       * Haal -ar , -er of -ir van het                                                                                   werkwoord af
                                                                       * Zet er - ado of -ido voor in                                                                                 de plaats
                                                                       * gebruik ALTIJD een vorm van                                                                   haber

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Wat is GEEN voltooid deelwoord?
A
estado
B
vivido
C
comedo
D
sido

Slide 29 - Quiz

Wat is de 2e persoon van ESTUDIAR in de PERFECTO?
A
ha estiado
B
ha estudido
C
has estudido
D
has estudiado

Slide 30 - Quiz

Wat is de 5e persoon van COMER in de PERFECTO?
A
habéis comido
B
hais comido
C
hemos comido
D
habáis comido

Slide 31 - Quiz

Wat is de 1e persoon van HACER in de PERFECTO?
A
he hacho
B
he hacido
C
ha hacido
D
he hecho

Slide 32 - Quiz

Wat is de 1e persoon van HACER in de PERFECTO?
A
he hacho
B
he hacido
C
ha hacido
D
he hecho

Slide 33 - Quiz

ONREGELMATIGE VORMEN
VAN DE PERFECTO

Slide 34 - Mind map

Wat is er fout aan het volgende rijtje in de Perfecto? HA - HAS - HE - HEMOS - HABEIS - HAN

Slide 35 - Open question

lavarse = zich wassen
yo
él/ella/ud.
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/uds.
me
te
se
nos
os
se
lavo
lavas
lava
lavamos
laváis
lavan

Slide 36 - Slide

Verbos  irregulares 
irregulares

Slide 37 - Slide

Importante
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet:  levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling:  acostarse (naar bed gaan)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 38 - Slide


2.Mis hermanos(levantarse)________ muy temprano.
temprano=vroeg

Slide 39 - Open question


6. ¿Ustedes (acostarse)________ a las 23:00?

Slide 40 - Open question


7. ¿A qué hora (levantarse, tú)______________?

Slide 41 - Open question