7 april - lastige verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Lezen

Lastige verwijswoorden

Keek op de week
Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?

Lastige verwijswoorden

Wat zijn verwijswoorden ook alweer?

Welke methode kan je ook alweer gebruiken?

verwijswoorden

wijzen terug naar iets dat eerder genoemd is. 

Voorbeelden: hij, zij, deze, die, dit, dat, hem, haar enzovoort

Waarom gebruik je ook alweer verwijswoorden?

Schrijf mee!

Wat is 'hun' nooit?

Hen/hun

Als er een voorzetsel voor staat: altijd 'hen'

Ik heb de snoepjes aan hen gegeven.

Als je er 'voor' of 'aan' voor kan denken: 'hun'

Ik heb hun de snoepjes gegeven.

Als het een lijdend voorwerp is: 'hen'

Ik help hen graag voor Nederlands.

Wat of dat?

1. Breakdancen is het enige .... hij graag doet.
2. Dit jaar gaan we weer naar Frankrijk op vakantie, .... ik erg leuk vind.
3. Het mooiste ..... ik ooit gezien heb in Rome is de Sint-Pieter.
4. Het spannendste boek ..... hij kent, is Oorlogswinter

Wat of dat?

• Dat: na een het-woord: het huis dat ik zie, het meisje dat daar loopt
• Wat: 
• na 'dat' of 'datgene' (dat wat jij ziet, is mooi)
• na 'alles', 'niets', 'iets' en 'het enige' (alles wat je ziet)
• na een overtreffende trap (zonder zn!) (het leukste wat je kan doen)
• na een hele zin: Het reizen naar Spanje in coronatijd met de vrienden is goed gegaan, wat we niet verwacht hadden.

Wat

1. Als je verwijst naar 'dat': Datgene wat je daar laat zien

2. Als je verwijst naar 'alles, niets, iets, het enige': Alles wat je zegt klopt.

3. Als je verwijst naar overtreffende trap: Het leukste wat ik ooit gedaan heb.

4. Als je terugverwijst naar de hele zin: Ik sta vroeg op, wat erg veel invloed heeft op mijn humeur.

Dat of wat?

Met dat verwijs je naar het-woorden en naar (een groter geheel van) een zin

Ik geef hen/hun een compliment

Het mooiste dat/wat ik ooit gezien heb.

Mijn ouders geven de bloemen aan hen/hun.

1. hen
2. hun

Gisteren heb ik maar een appje gestuurd naar de leerling ... ik een opdracht moet maken.

1. met wie
2. waarmee

In de achtbaan gaan is echt het spannendste ... ik gedaan heb in de vakantie.

1. dat
2. wat

Maak in stilte Formuleren par. 5 opdr. 1 t/m 3 en opdr. 5 en 6

Wanneer gebruik je het woordje 'hun'?

Waarover of over wie?

Waarmee of met wie?

• waar/daar + vz: dieren, planten en dingen 
• voorzetsel + wie:  mensen
• Vertellen over:
• Het boek waarover je vertelde, heb ik zelf ook gelezen.
• Samenwerken met:
• De klasgenoot met wie ik graag samenwerk, heet Manja. 

Alliteratie, middenrijm, binnenrijm en eindrijm

Alliteratie = beginrijm

Middenrijm = woorden in het midden van de regel rijmen

Binnenrijm = woorden binnen 1 regel rijmen

Eindrijm = de laatste woorden van regels rijmen