Alle stof herhalen

10 minuten stillezen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10 minuten stillezen

Slide 1 - Slide

Woorden 1.5

Slide 2 - Slide

De toets    - samenvatting (blz. 80-81-82)
-Ik kan leesstrategieën hanteren
-Ik kan de hoofdgedachte van een tekst weergeven
-Ik kan relaties leggen tussen tekstdelen en teksten
-Ik ken de betekenis van de 20 themawoorden
-Ik kan voorzetsels bij werkwoorden en uitdrukkingen plaatsen
-Ik kan de regels van de werkwoordspelling juist toepassen
De toets is op papier                                   TextAid (Wie?)

Slide 3 - Slide

Aan het (leer) werk
Voorbereiden voor de toets
-Oefentoets maken
-Oefenen met woordbetekenissen (flitsen)
-Werkwoordoefeningen maken (versterk jezelf)
-Tekst kiezen en toepassen wat we geleerd hebben










Slide 4 - Slide

Beoordelingswoorden

Slide 5 - Slide

Fictie en Non-Fictie

Slide 6 - Slide

Feiten en meningen
Een feit berust op de waarheid.

Een mening is wat jij vindt. Dit kan oordelend zijn. 

Slide 7 - Slide

Open en gesloten vragen
Gesloten vragen: je kunt hierop alleen met ja of nee antwoorden

Open vragen: Je nodigt de ander uit na te denken en te vertellen... (Waarom, Waardoor, Wat, Welke, Hoe komt het..)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Tekstdoel = de bedoeling die een schrijver heeft met zijn tekst Er is altijd 1 doel het belangrijkst

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden
Worden gebruikt om verbanden uit te leggen (tussen zinnen/ alinea's)

Je herkent een tekstverband aan een signaalwoord

Signaalwoorden staan vaak voorin de zin of na de komma

Slide 11 - Slide

tt
Tekstverband
voorbeeldzin
opsomming 
Marc houdt van appels, peren en bananen
tegenstelling
Sietske heeft haar huiswerk gemaakt, maar ze is het vergeten.
voorbeeld
Ik hou van allerlei soorten fruit, bijvoorbeeld aardbeien.
oorzaak-gevolg
Het is vanavond koopavond, daardoor kan het drukker zijn op de weg.
doel-middel
Ilhan wil een auto kopen, om zijn spullen te vervoeren.
conclusie/ samenvatting
Om twaalf uur komt het bezoek, dus begin snel met opruimen!
Reden/ argument
Patrick heeft zijn schuur opgeruimd, want hij gaat zijn schuur opknappen.
tijd
Ik ga de woonkamer opruimen, later ruim ik de zolder op.

Slide 12 - Slide

Vaste voorzetsels bij werkwoorden en in uitdrukkingen
Er zijn werkwoorden en uitdrukkingen die een vast voorzetsel hebben.Je kunt daar geen ander voorzetsel gebruiken. (check het woordenboek!)
Slagen voor een examen
Bijdragen aan het resultaat
Ergens spijt van hebben
Akkoord gaan met het voorstel

Slide 13 - Slide

Aan het (leer) werk
Voorbereiden voor de toets
-Oefentoets maken
-Oefenen met woordbetekenissen (flitsen)
-Tekst zoeken en hoofdgedachte opschrijven
-Werkwoordoefeningen maken (versterk jezelf)









Slide 14 - Slide