Wanneer: voorbij en afgelopen (verleden tijd)
past simple: I painted the door --> The door was painted (by me)
--> was/were + volt. deelwoord (3e rijtje / ww+ed)
Wanneer: als iets een tijdje bezig is in de verleden tijd
Past continuous: I was painting the door --> the door was being painted (by me)
--> was/were + being + volt. deelwoord (3e rijtje / ww+ed)