Hoofdstuk 3 paragraaf 3.3 Reactiesnelheid

MAVO 3
Paragraaf 3.3 Chemische reacties en Reactiesnelheid
1 / 14
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

MAVO 3
Paragraaf 3.3 Chemische reacties en Reactiesnelheid

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les weet je .....
Wat reactiesnelheid is
Wat het botsende-deeltjes model is
Wat de rol is van activeringsenergie bij de reactiesnelheid
Hoe je de reactiesnelheid berekent.

Slide 2 - Slide

Wat gebeurt er met de reactiesnelheid als je de beginstoffen in een bak met ijswater zet?
A
Reactiesnelheid gaat omhoog
B
Reactiesnelheid blijft gelijk
C
Reactiesnelheid gaat omlaag

Slide 3 - Quiz

Wat is de invloed van de verdelingsgraad op de reactiesnelheid?
A
kleinere verdelingsgraad --> grotere reactiesnelheid
B
grotere verdelingsgraad --> grotere reactiesnelheid
C
verdelingsgraad --> geen invloed op reactiesnelheid

Slide 4 - Quiz

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge concentratie
B
Lage concentratie

Slide 5 - Quiz

Welke van onderstaande factoren beïnvloedt NIET de reactiesnelheid?
A
Concentratie
B
Katalysator
C
Temperatuur
D
Volume

Slide 6 - Quiz

De reactiesnelheid is lager bij
A
Fijne verdelingsgraad
B
Minder fijne verdelingsgraad
C
Verdelingsgraad is niet van invloed

Slide 7 - Quiz

Als je de concentratie verhoogt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 8 - Quiz

Welk van de vijf factoren om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle 5 de factoren
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur

Slide 9 - Quiz

Volgens het botsende-deeltjes model:
I Verloopt een reactie sneller als er meer effectieve botsingen per seconde plaatsvinden.
II Is een botsing tussen deeltjes een effectieve botsing.

Wat is juist?
A
alleen I
B
alleen II
C
I en II
D
geen van beide

Slide 10 - Quiz

Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.

Slide 11 - Quiz

De energie die nodig is om een reactie op gang te brengen, wordt ... genoemd.
A
reactiewarmte
B
ontbrandingstemperatuur
C
Activeringsenergie

Slide 12 - Quiz

Bij het gebruik van een katalysator komt bij een exotherme reactie meer reactiewarmte vrij, omdat de reactiesnelheid hoger wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

de energie die opgeslagen ligt in brandstoffen noemen we
A
verbrandingsenergie
B
ontbrandingsenergie
C
activeringsenergie
D
chemische-energie

Slide 14 - Quiz