29/8 metafoor/personificatie - ws H2

Beeldspraak - vergelijking
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Beeldspraak - vergelijking

Slide 1 - Slide

Planning
  • Korte activiteit
  • Korte instructie
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide


Slide 7 - Open question

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat een vergelijking is
  • weet je wat een metafoor is
  • weet je wat een personificatie is
  • kan je een metafoor en personificatie herkennen in een tekst

Slide 8 - Slide

Beeldspraak 

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik.



Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht:
Bekijk de volgende video en let op de beeldspraak die gebruikt wordt.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Welke beeldspraak hoorde
je in de video?
Schrijf ze op.

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Video

De vijand kwam als een dief in de nacht.
A
object= dief
B
object=een dief
C
beeld=De vijand
D
beeld=dief in de nacht

Slide 16 - Quiz

Die reus van een kerel kijkt overal overheen.
A
object=Die reus
B
beeld=van een kerel
C
object=een kerel
D
beeld= kerel

Slide 17 - Quiz

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd 
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden 
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, etc...

Slide 18 - Slide

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 19 - Slide

Metafoor
  • De metafoor is ook een vorm van beeldspraak. 
  • Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. 
  • Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.
   - Je kamer ziet eruit als een zwijnenstal. --> vergelijking
   - Wat een zwijnenstal is het hier. --> metafoor
--> zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt voor een kamer die een puinhoop is (overeenkomst = beide een puinhoop)

Slide 20 - Slide

Metafoor 
"Wat een zwijnenstal is het hier."   = kamer is vies
--> verschil: geen verbindingswoord en je moet zelf bedenken wat er met zwijnenstal benoemd wordt.
"Wat een rioolwater.'  = koffie is vies
'Liefde maakt blind." = je ziet sommige dingen niet als je van iemand houdt.
Beeld wordt genoemd, object ontbreekt 
In een metafoor ontbreekt altijd het verbindingswoord en daarnaast blijft de overeenkomende eigenschap meestal impliciet (niet uitgesproken, maar moet je zelf begrijpen0
Een metafoor heeft vaak de volgende structuur:
A = B.


Slide 21 - Slide

De metafoor
 Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. 
Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 22 - Slide

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is. Je stelt dus iets levenloos voor als een levend wezen.


Slide 23 - Slide

Personificatie
  • Je kamer roept om een schoonmaakbeurt.  --> kamer kan niet roepen
  • De zon streelt haar huid.  --> zon kan niet strelen
  • De toekomst lacht ons toe. --> toekomst kan niet lachen
  • De economie zucht en steunt onder de coronamaatregelen. --> economie kan niet zuchten en steunen
  • In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd. --> 
  • De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
  • Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
  • Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

"Wie de schoen past, trekke hem aan."

A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 26 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 27 - Quiz

"Wolken en zon spelen haasje over."

A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 28 - Quiz

"Het papier is geduldig."

A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 29 - Quiz

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 30 - Quiz

Welke zin bevat een personificatie?
A
Die Van Gogh is heel veel geld waard.
B
De zon kust de zee.
C
Ik heb honger als een paard
D
De appel valt niet ver van de boom.

Slide 31 - Quiz

"De leerlingen uit havo 2 gebruiken bij tekenen altijd sprekende kleuren!" Waarom is dit een personificatie?

Slide 32 - Open question

Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 54/55, startopdracht + opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

Slide 33 - Slide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 34 - Quiz

"Het 'neuzen' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 35 - Quiz

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Geen van drie

Slide 36 - Quiz

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Geen van drie

Slide 37 - Quiz

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Geen van drie

Slide 38 - Quiz

Deze wet zal oplichters laten struikelen.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 39 - Quiz

Hij lacht als een boer met kiespijn.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 40 - Quiz

Die angsthaas durft helemaal niets.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Geen van drie

Slide 41 - Quiz

De stad was uitgelopen om de kampioenen te huldigen.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Geen van drie

Slide 42 - Quiz

Welke zin bevat een vergelijking?
A
Hij is zo snel als een haas.
B
De bomen wiegen in de wind.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Oranje heeft weer gewonnen.

Slide 43 - Quiz

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Het koren danst in de wind.
D
Ik zit een bak rioolwater te drinken.

Slide 44 - Quiz

Welke zin bevat een personificatie?
A
Die jongen kan sluipen als een tijger.
B
Alle neuzen zijn geteld.
C
Het is net een sauna hier.
D
Nog een paar maanden en dan strooit de winter haar vlokken weer uit.

Slide 45 - Quiz

Werk voor deze les + huiswerk: 

Blz. 54/55, opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 46 - Slide

Ik weet wat een metafoor is en kan die benoemen in een zin.
šŸ˜’šŸ™šŸ˜šŸ™‚šŸ˜ƒ

Slide 47 - Poll

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat een vergelijking is
  • weet je wat een metafoor is
  • weet je wat een personificatie is
  • kan je een metafoor en personificatie herkennen in een tekst

Slide 48 - Slide

Ik weet wat een personificatie is en kan die benoemen in een zin.
šŸ˜’šŸ™šŸ˜šŸ™‚šŸ˜ƒ

Slide 49 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 50 - Open question

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 51 - Open question