› De emoties en gevoelens van het personage, wat hij/zij voelt.
› De motivatie, waarom heeft dit personage dit gedaan en/of zo gehandeld?
› De preventie: wat had het personage kunnen doen om de uiteindelijk uit de hand gelopen situatie te vermijden?
› De reactie: welke acties had het personage kunnen ondernemen om de situatie op te lossen?
› Het herstel: welke dingen moeten er gebeuren zodat de situatie weer normaal wordt en alle betrokken partijen weer (met elkaar) verder kunnen?