Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. De werkwoorden staan bij Spaans bij elkaar.
Bijvoorbeeld :
Va a regresar a España pronto
Ze zal binnen kort naar Spanje terugkeren.
Slide 12 - Slide
De ontkenning
Bij een ontkenning staat no voor de persoonsvorm.
No veo el libro. Ik zie het boek niet.
No he visto el libro. Ik heb het boek niet gezien.
Slide 13 - Slide
Vragen stellen
Als je in het Spaans een vraag stelt, dan is de woordvolgorde hetzelfde als in een gewone, bevestigende zin.
Voor de zin komt altijd een omgekeerd vraagteken:
¿. Achter de zin zet je een gewoon vraagteken.
Hetzelfde geldt voor het uitroepteken.
Slide 14 - Slide
Wat ontbreekt?
Has visto a Juan?
Slide 15 - Open question
Bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Nederlands voor het zelfstandig naamwoord. In het Spaans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord.
La casa bonita Het mooie huis
Slide 16 - Slide
Juist/ onjuist? una bonita casa
Slide 17 - Open question
¡A trabajar!
Slide 18 - Slide
Zet in de juiste volgorde:
Hemos visitado, esta semana , a Maria
Slide 19 - Open question
Zet in de juiste volgorde:
voy, este verano, a, a Cuba, volver
Slide 20 - Open question
Zet in de juiste volgorde:
todos los años, con mi familia, a un camping, vamos,