2D

2D
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

2D

Slide 1 - Slide

Lezen & Uitwisselen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Toekomst.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 6 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Toekomst.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 7 - Slide

de bewoner
  • iemand die in een huis, een gebied of een plaats woont 
  • werkwoord: bewonen
  • de bewoner, de bewoonster
  • Zin: Die studenten zijn de bewoners van de studentenflat.
  • Zin: Wij kennen elke bewoner in de straat.

Slide 8 - Slide

het familielid
  • iemand van de zelfde familie
  •  meervoud: de familieleden
  • broertjes, zusjes, tantes, ooms, opa's, oma's etc.
  • Zin: Onze familie bestaat uit wel 50 familieleden.
  • Zin: Ieder familielid neemt een cadeau mee voor de jarige oma.

Slide 9 - Slide

jaloers
  •  iemand die jaloers is, wil iets hebben wat iemand anders heeft
  • afleiding: de jaloezie
  • iemand die jaloers is, heeft een naar gevoel omdat de persoon met wie hij of zij een relatie heeft, belangstelling heeft voor iemand anders
  • Zin: Mijn broertje is jaloers op mij, omdat ik een nieuwe fiets heb gekregen.
  • Zin: Mijn vriend staat met een ander meisje te praten, daar word ik jaloers van.

Slide 10 - Slide

teleurgesteld
  • een onprettig gevoel dat je krijgt als je verwachting niet uitkomt
  •  minder goed, mooi enz. zijn dan je verwachtte = tegenvallen
  • afleiding: teleurstellen
  • stelde teleur, heeft teleurgesteld
  • Zin: Ik ben teleurgesteld, omdat mijn toets niet goed is gegaan.
  • Zin: Ik moet je teleurstellen, onze afspraak kan niet doorgaan.

Slide 11 - Slide

nieuwsgierig
  • als je graag veel wilt weten, ook over de dingen die niet voor jou zijn bedoeld
  • als je nieuwsgierig naar iets bent, ben je geïnteresseerd in iets 
  • afleiding: de nieuwsgierigheid
  • Zin: Ik ben nieuwsgierig naar het resultaat van je examen.
  • Zin: Er kwamen veel nieuwsgierige mensen naar de brand kijken.

Slide 12 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
teleurgesteld
A
een prettig gevoel
B
een onprettig gevoel
C
iets wat heel mooi is
D
iets wat tegenvalt

Slide 13 - Quiz

Waar zie je een bewoner?
A
B
C
D

Slide 14 - Quiz

Ben jij wel eens jaloers? En op wat of wie?

Slide 15 - Open question

Wat betekent:
nieuwsgierig?
A
Niets willen weten.
B
Interesse hebben in iets.
C
Alles willen weten.
D
Niet geïnteresseerd zijn.

Slide 16 - Quiz

Ben jij wel een teleurgesteld geweest?
Waarover?

Slide 17 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 18 - Slide

Onze familie bestaat uit heel veel .....................

Slide 19 - Open question

Ik ben .................... naar wat er is gebeurt.

Slide 20 - Open question

Mijn vriend is ..................... op mij, omdat ik zo'n mooie auto heb.

Slide 21 - Open question

..... ................. van die flat moesten naar buiten, omdat er brand was uitgebroken op de eerste verdieping.

Slide 22 - Open question

Je hoeft niet ......................... te zijn, je mag de toets nog een keer maken.

Slide 23 - Open question

Zinnen maken

We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: de bewoner, familielid, jaloers, nieuwsgierig en teleurgesteld.

Slide 24 - Slide