Donderdag 25 mei 2023

Donderdag 25 mei  2023
08.30 - 9.20 uur
Beroepsonderwijs

12.10 - 12.40 uur
pauze

9.20 - 10.10 uur
12.40 - 13.30 uur
Woordenschat / disk

10.10 - 10.30 uur 
pauze

13,30 - 14.20 uur
spel woordenschat


10.30  - 11.20 uur
woordenschat thema geld en werk
11.20 - 12.10 uur 
rekenen met meneer Antoon
1 / 41
next
Slide 1: Slide
ANT2+Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Donderdag 25 mei  2023
08.30 - 9.20 uur
Beroepsonderwijs

12.10 - 12.40 uur
pauze

9.20 - 10.10 uur
12.40 - 13.30 uur
Woordenschat / disk

10.10 - 10.30 uur 
pauze

13,30 - 14.20 uur
spel woordenschat


10.30  - 11.20 uur
woordenschat thema geld en werk
11.20 - 12.10 uur 
rekenen met meneer Antoon

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Toekomst.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 4 - Slide

emotioneel
  • als iemand sterke gevoelens heeft; als iets sterke gevoelens oproept
  • bijv. grote vreugde of groot verdriet
  • Zin: De man werd emotioneel toen hij voor het eerst zijn zoon zag.
  • Zin: Het meisje is emotioneel, ze moet heel erg huilen.

Slide 5 - Slide

spontaan
  • als je iets direct zonder lang nadenken zegt of doet 
  • spontane mensen zeggen en doen meteen wat ze bedenken
  • spontane dingen gebeuren zonder dat dat van tevoren is bepaald
  • Zin: De spontane vrouw riep meteen: “Wat een mooie bank!”
  • Zin: Spontaan gaf ze haar vriendje een zoen.

Slide 6 - Slide

het talent
  • de eigenschap dat je iets vanzelf goed kunt
  •  de gave
  • iemand die iets van zichzelf heel goed kan
  • Zin: De jongen heeft een talent voor zingen.
  • Zin: in de nieuwe ploeg van PSV speelden een aantal nieuwe talenten.

Slide 7 - Slide

verdrietig
  • als je een vervelend gevoel hebt omdat er iets ergs is gebeurd, het gevoel dat je moet huilen
  • verdrietige mensen hebben verdriet
  • om verdrietige dingen heb je verdriet
  • Zin: Het jongetje was verdrietig omdat hij zijn bal kwijt was.
  • Zin: Ze kregen het verdrietige bericht dat hun opa was overleden.

Slide 8 - Slide

verrast
  • het gevoel dat je krijgt als iets opeens gebeurt wat je niet had verwacht
  • plotseling gebeuren 
  • werkwoord: verrassen: blij maken met iets onverwachts
  • Zin: Zij werd verrast door haar vriendinnen, ze kreeg een mooi cadeau.
  • Zin: Zullen we Ronald en Maryam verrassen met een bezoek?

Slide 9 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
emotioneel
A
een prettig gevoel
B
een onprettig gevoel
C
iets wat heel mooi is
D
een verdrietig gevoel

Slide 10 - Quiz

Waar zie je iemand die verdriet heeft?
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

Ben jij wel eens verrast?

Slide 12 - Open question

Wat betekent:
Spontaan zijn?
A
Je denkt heel lang na.
B
Je doet iets gepland.
C
Je doet iets zonder lang na te denken.
D
Iets niet kunnen.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:
Talent hebben?
A
Niets willen weten.
B
Iets heel goed kunnen.
C
Alles willen weten.
D
Iets niet kunnen.

Slide 14 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 15 - Slide

Ik word heel ................... als ik veel verdriet heb.

Slide 16 - Open question

De ................. reactie van dat meisje was onverwacht.

Slide 17 - Open question

Mijn moeder heeft een mooi cadeau gekregen, ze was heel erg .................

Slide 18 - Open question

Iedereen heeft ...................., de een kan goed voetballen en de ander kan goed zingen.

Slide 19 - Open question

Het kleine jongetje was erg ........................, zijn fiets was gestolen.

Slide 20 - Open question

Zinnen maken

We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: emotioneel, spontaan, verrast, het talent en verdrietig

Slide 21 - Slide

Rekenen

Slide 22 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 23 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Internet en social media.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 24 - Slide

de doelstelling
  • het doel dat je vooraf hebt bepaald en dat je wilt bereiken 
  • meervoud: doelstellingen
  • iets wat je goed gedaan wilt hebben
  • Zin: Hij heeft zijn doelstelling niet gehaald, hij kwam 1 punt tekort.
  • Zin: De doelstelling van onze school is, dat iedere leerling doorstroomt naar een andere klas.

Slide 25 - Slide

de eigenschap
  • een kenmerk dat een vast deel is van hoe iemand denkt of zich gedraagt 
  • iets wat typisch is voor iemand of iets
  • iets wat iemand anders niet hetzelfde heeft
  • Zin: Mijn goede eigenschap is dat ik goed kan luisteren.
  • Zin: Zijn slechte eigenschap is dat hij niet stil kan zitten.

Slide 26 - Slide

nauwkeurig
  • met grote zorg en aandacht 
  • iemand die nauwkeurig werkt, werkt precies en zorgvuldig = exact
  • nauwkeurige; nauwkeuriger 
  • Zin: Zij werkt heel nauwkeurig, alles staat op de goede plek.
  • Zin: Wilt u alles nauwkeurig voorlezen?

Slide 27 - Slide

de sollicitant
  • iemand die probeert een bepaalde baan te krijgen 
  • werkwoord: solliciteren
  • sollicitant = mannelijk of vrouwelijk
  • Zin: Er waren heel veel sollicitanten voor de vacature voor vrachtwagenchauffeur.
  • Zin: Die sollicitant heeft de baan gekregen waarop hij heeft gereageerd.

Slide 28 - Slide

de uitnodiging
  • een kaartje of een vraag waarmee je iemand uitnodigt 
  • meervoud: de uitnodigingen
  • werkwoord: uitnodigen (ik nodig uit)
  • Zin: Hebben jullie een uitnodiging gekregen voor het feest?
  • Zin: Wij zijn door de familie uitgenodigd om koffie te komen drinken.

Slide 29 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
nauwkeurig
A
Ik heb bijna het goede antwoord gegeven. Ik zei 8 en het antwoord was 10. Ik heb nauwkeurig gerekend.
B
Ik heb bijna het goede antwoord gegeven. Ik zei 11,5 en het antwoord was 10. Ik heb nauwkeurig gerekend.
C
Ik heb bijna het goede antwoord gegeven. Ik zei 5,4 en het antwoord was 10. Ik heb nauwkeurig gerekend.
D
Ik heb bijna het goede antwoord gegeven. Ik zei 9,9 en het antwoord was 10. Ik heb nauwkeurig gerekend.

Slide 30 - Quiz

Waar zie je de sollicitant?
A
B
C
D

Slide 31 - Quiz

Wat is jouw beste eigenschap?

Slide 32 - Open question

Wat betekent:
de doelstelling
A
Wat je gehaald met de toets.
B
Dat wat je wilt bereiken/halen
C
Wat je in de toekomst wilt doen.

Slide 33 - Quiz

Heb je wel eens een uitnodiging gekregen? Zo ja, waarvoor?

Slide 34 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 35 - Slide

... ............... moet goede antwoorden geven tijdens het gesprek. Anders krijgt hij de baan niet.

Slide 36 - Open question

Als ik ga trouwen, krijgen jullie allemaal een ........... Komen jullie op het feest?

Slide 37 - Open question

Bij deze toets is ... ............. dat je minimaal 15 vragen goed hebt beantwoord.

Slide 38 - Open question

Ik vind het een vervelende ............. van jou dat je altijd zo snel boos bent.

Slide 39 - Open question

Bij het maken van de toets, moet je de vragen ............... lezen en dan pas antwoord geven.

Slide 40 - Open question

Zinnen maken

We draaien het rad. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: de bewoner, familielid, jaloers, nieuwsgierig en teleurgesteld.

Slide 41 - Slide