Les 14 en 21

Les 14 en 21
Huiswerk nakijken: les 14 vraag 7 8 9 11
Nieuw: les 21
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les 14 en 21
Huiswerk nakijken: les 14 vraag 7 8 9 11
Nieuw: les 21

Slide 1 - Slide

Les 14 Zinsdelen
Zo herken je zinsdelen:

1. Zoek de persoonsvorm.
2. Elk woord of groepje woorden dat je voor de persoonsvorm kunt zetten, is een zinsdeel.

Slide 2 - Slide

Is deze zin wel of niet in goede zinsdelen verdeeld?
7a. Lotus / voert / haar poes / met kattenvoer.
wel goed verdeeld
niet goed verdeeld

Slide 3 - Poll

Is deze zin wel of niet in goede zinsdelen verdeeld?
7b. Overmorgen heb / ik / een belangrijke wedstrijd.
wel goed verdeeld
niet goed verdeeld

Slide 4 - Poll

Noteer de juiste verdeling in zinsdelen van de volgende zin, onderstreep ook de persoonsvorm.
Overmorgen heb / ik / een belangrijke wedstrijd.

Slide 5 - Open question

Is deze zin wel of niet in goede zinsdelen verdeeld?
7c. Ik / ben / mijn pet / verloren op het basketbalveldje.
wel goed verdeeld
niet goed verdeeld

Slide 6 - Poll

Noteer de juiste verdeling in zinsdelen van de volgende zin, onderstreep ook de persoonsvorm.
Ik / ben / mijn pet / verloren op het basketbalveldje.

Slide 7 - Open question

Is deze zin wel of niet in goede zinsdelen verdeeld?
7d. Mijn lieve / schattige zusje / heeft / mijn tas / op het dak / gegooid.
wel goed verdeeld
niet goed verdeeld

Slide 8 - Poll

Noteer de juiste verdeling in zinsdelen van de volgende zin, onderstreep ook de persoonsvorm.
Mijn lieve / schattige zusje / heeft / mijn tas / op het dak / gegooid.

Slide 9 - Open question

Maak een foto van de uitwerking van je huiswerk bij vraag 9.

Slide 10 - Open question

Vraag 11, de juiste antwoorden:
a Tijdens de vakantie / bezochten / wij / een ruimtemuseum.
b Een slim computerprogramma / filtert / Instagram-reacties.
c Ik / heb / te weinig geld / in mijn spaarpot
d Bij het incident / zijn / geen gewonden / gevallen.
e Misschien / moet / Joost / een andere hobby / zoeken.
f Op donderdag / eten / wij / altijd / spruitjes met mayonaise.

Slide 11 - Slide

Les 21 Hoe schrijf je meervoudsvormen?



Slide 12 - Slide

BELANGRIJK!
Meervoud op -s of -’s​

-s ​ 

tafel – tafels​ 



 -’s bij -a, -i, -o, -u of –y:

opa’s / jetski’s / auto’s / paraplu’s / pony’s​

Slide 13 - Slide

BELANGRIJK!
Meervoud op -n of -en: ​
boek – boeken​ 

Woorden op -f: meervoud met een v​ 
golf – golven ​ 

Woorden op -s: meervoud met een z​

grens – grenzen ​

Slide 14 - Slide

BELANGRIJK!
Meervoud op -iën, -iëen of -eën​
 Met klemtoon op -ie: -ieën​ 
industrie – industrieën​ 
 Zonder klemtoon op –ie: -iën​ 
olie – oliën​ 
 Meervoud op -eën​ 

fee – feeën​

Slide 15 - Slide

BELANGRIJK!
Meervoud waarbij de klinker verandert:​

stad – steden​

Meervoud op -eren​

rund - runderen ​

​Meervoud op -ici, -a​

politicus – politici / museum – musea ​

Slide 16 - Slide

Wat is het meervoud van golf?

Slide 17 - Open question

Wat is het meervoud van foto?

Slide 18 - Open question

Wat is het meervoud van kaars?

Slide 19 - Open question

Wat is het meervoud van melodie?

Slide 20 - Open question

Wat is het meervoud van bacterie?

Slide 21 - Open question

Wat is het meervoud van lam?

Slide 22 - Open question

Wat is het enkelvoud van auto's?

Slide 23 - Open question

Wat is het enkelvoud van huizen?

Slide 24 - Open question

Wat is het enkelvoud van musici?

Slide 25 - Open question

Wat is het enkelvoud van steden?

Slide 26 - Open question

Huiswerk:
Les 21, bladzijde 46 

Vraag 6, 7 en 8 maken

Slide 27 - Slide