Onderwerp Klas 1

Welkom
  • Pak je laptop
  • Ga naar LessonUp.nl 
  • Voer de code in
timer
3:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
  • Pak je laptop
  • Ga naar LessonUp.nl 
  • Voer de code in
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Terugblik op de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde.
  2. Uitleg over het onderwerp.
  3. Oefenen met het onderwerp.

Slide 2 - Slide

Terugblik:
Hoe kun je de persoonsvorm vinden?
Er zijn 3 manieren.

Slide 3 - Open question

Terugblik:
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alleen het werkwoord dat iets zegt over het onderwerp
B
Alle werkwoorden in een zin
C
Hetzelfde als de persoonsvorm
D
Het belangrijkste werkwoord in een zin

Slide 4 - Quiz

Lesdoelen
  • Je weet wat het onderwerp van een zin is.
  • Je weet hoe je het onderwerp van een zin kunt vinden.
  • Je oefent met het onderwerp. 

Slide 5 - Slide

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp van de zin vertelt wie of wat iets doet, is of ondergaat. Soms bestaat een onderwerp uit één woord, maar soms ook uit meerdere woorden.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
  • Hanna heeft chips gegeten
  • Wie of wat doet/doen hier iets? Dat is Hanna

  • Hanna en haar broertje Cas hebben chips gegeten.
  • Wie of wat doet/doen hier iets?

Slide 7 - Slide

  Hoe vind je het onderwerp?

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp van de zin?

Gisteren bakten mijn zusje en ik pizza’s.
A
mijn zusje
B
ik
C
mijn zusje en ik
D
pizza's

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

In de tuin plast de hond van de buren.
A
de tuin
B
de hond
C
de hond van de buren
D
de buren

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

Margje geeft haar oma een bos bloemen.
A
haar oma
B
Margje
C
een bos bloemen
D
oma

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

Mijn ouders verven de muur.
A
de muur
B
mijn ouders
C
verven

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

Carlijn maakt de lekkerste cupcakes.
A
Carlijn
B
de lekkerste cupcakes
C
cupcakes

Slide 13 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
A
Je vraagt: wie/wat + persoonsvorm?
B
Maak een vraagzin. Het onderwerp staat achter de persoonsvorm
C
Maak een vraagzin. Het onderwerp staat nu vooraan
D
Alle werkwoorden in een zin

Slide 14 - Quiz

Opdracht
Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van de zinnen.

Klaar? Onderaan het papier staat een extra opdracht.
timer
7:00

Slide 15 - Slide

Opdrachten
  • Blink, grammatica 2, les 4

  • Maken opdracht 2 t/m 6 en 8 t/m 10
  • Klaar? Maak de peperopdrachten

Slide 16 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat het onderwerp van een zin is.
  • Je weet hoe je het onderwerp van een zin kunt vinden.
  • Je oefent met het onderwerp. 

Slide 17 - Slide