grammatica 13 tm 16

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 2)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 2)

Slide 1 - Slide

lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat een voorzetsel is en kan je 't herkennen in een zin.

Slide 2 - Slide

Voorzetsels
boek blz. 135

Slide 3 - Slide

filmpje
Je gaat dadelijk een filmpje bekijken. 
Opdracht: tel het aantal voorzetsels dat op het einde bij 'het konijn en de krokodil' gebruikt wordt.
Het antwoord moet je na het filmpje geven. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Er zijn ..... voorzetsels gebruikt.

Slide 6 - Open question

Uitleg
  • voorzetsels zijn woorden zoals                                                                                                      op, in, naast, voor, achter na, bij, tijdens enz.

  • Je gebruikt ze niet los maar altijd samen met een ander woord. Meestal een zelfstandig naamwoord.
                 op tafel, uit school, door mij

Slide 7 - Slide

Uitleg
Kijk even goed naar het plaatje 

boven de doos
in de doos
voor de doos
tussen de doos
......

Slide 8 - Slide

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek ... mijn oom.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek bij mijn oom ... Friesland.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 11 - Quiz

Een voorzetsel staat meestal voor een ....
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
werkwoord

Slide 12 - Quiz

Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Voorzetsels helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Op de basisschool zat ik ... mijn vriend.
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
tegen
B
achter
C
voor
D
naast

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Anne was ... de wolken met haar cijfer voor Nederlands.

A
over
B
naast
C
in
D
aan

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
De timmerman ging meteen ... de slag.
A
tegen
B
aan
C
voor
D
na

Slide 17 - Quiz

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Achter het station staat een bus op het plein.

Slide 18 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.

Slide 19 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
’s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.

Slide 20 - Open question

Maak nu zelf een zin met 2 voorzetsels er in.

Slide 21 - Open question

Woordsoorten -> even herhalen
LW : lidwoord 'de, het, een'
WW : werkwoord vb. lopen, fietsen, gezwommen
ZNW : zelfstandig naamwoord vb. paal, deur, zwembad
BNW : bijvoeglijk naamwoord vb. de nieuwe schoenen
VZ : voorzetsel vb. in de kast, tijdens het galabal



Slide 22 - Slide

Sleep de woorden naar de juiste woordsoort.

Slide 23 - Slide

Wij                                           
te                           zijn     
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

prachtige 
hoorden
in
muziek.
ligt
De
mand.
slapen
hond
de

Slide 24 - Drag question

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

gordijn.
vensterbank
op
De
witte
lagen
katten
de
achter
het
lange

Slide 25 - Drag question

2 BK Blok 4 Spelling
HUISWERK  
maak opdracht 13 tm 16
blz 135-136

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide