regarder ik heb de film gekeken= j' ai ......... le film
chercher heb jij je broer gezocht?= tu .......... ............ ton frère?
danser we hebben samen gedanst= nous ....... ......... ensemble
habiter hebt u in Velp gewoond? = vous ........ ......... à Velp?
parler zij hebben Frans gepraat= ils ......... .............. français.